De paradigmawisseling van Rex Brico

 

Brico is een bekende columnist en publicist op geestelijk gebied. In het AD verscheen (of verschijnt?) een reeks stukjes onder de algemene titel “Geloofsbrief”. Hieronder volgt de tekst van zo’n geloofsbrief. De titel is “Een monsterlijke sadist?”.

(Het AD van maandag 3 september 2001).

 

Het stukje gaat over de aloude vraag wat de relatie is tussen God en het lijden. Brico maakt daar een aantal opmerkingen over. Op de inhoud van deze discussie wil ik op dit moment niet ingaan. Waar ik op wil wijzen is dat in zijn bespreking duidelijk uitkomt hoe hij van het ene theologische paradigma naar het andere is overgestapt.

 

De tekst van het artikel – het eerste deel

 

Een monsterlijke sadist?

 

Hij is nog steeds een dierbare vriend van me, maar ik kan niet meer met hem praten. Vroeger deed ik dat wel en dan trof me elke keer hoe schrijnend hij leed onder zijn diabetes, zijn epileptische aanvallen, zijn homoseksualiteit, zijn bedrijf dat almaar terugliep, maar vooral zijn verkillende eenzaamheid.

 

Totdat zijn moeder hem twee jaar geleden onverwachts op de vloer van zijn woning aantrof, in coma. In het ziekenhuis kwam hij daar wel weer uit, maar toen waren zijn hersens dermate beschadigd, dat hij niemand herkende en alleen nog onverstaanbaar kon brabbelen. Sindsdien is daar geen verandering in gekomen, een situatie waar zijn moeder, die hem wekelijks bezoekt, het erg moeilijk mee heeft. “Ik vraag me steeds af waarom dit zo moest gebeuren”, zei ze laatst tegen me. “In elk geval kan dit niet de wil van God zijn, want dan zou hij een monsterlijke sadist zijn.”

 

De opmerking voerde me in gedachten terug naar de jaren 70, toen fameuze Duitse theologen als Jurgen Moltmann en Dorothee Solle om het hardst verkondigden dat de God van het christendom een lijdende God was. God beschikte in hun ogen niet over de macht een einde aan menselijk lijden te mak, maar hij lee wel met ze mee.

 

De reactie bleef niet uit. In ons land zete vooral de gereformeerde theoloog Harry Kuitert de aanval in. Als god geen macht had, zei hij, was hij geen god maar een papieren tijgen. Dat vond ik zelf eigenlijk ook. Wat had ik in hemelsnaam aan een god, die op de tribunes van de wereld grienend zat toe te kijken hoe zijn mensen er onder door gingen?

Was dat de God waar de rabbi Jezus van getuigd had? Waar joden en moslims in hun boeken over geschreven hadden?

 

(Nu komt het moment van de paradigmawisseling)

 

Pas later werd ik me bewust dat alles wat wij over God zeggen, door onszelf is bedacht. Dat betekende voor mij niet dat God daar niet de hand in heeft, maar dat maakte het niet minder menselijk. Zo ging ik ook het bedenksel van de medelijdende god zien als een aan de jaren 70 gebonden hulpmiddel om met het geheimenis, dat God per definitie is, klaar te komen.

Die jaren stonden theologisch namelijk in het teken van de vraag hoe Auschwitz te rijmen viel met een almachtige, ons welgezinde god. Vandaag wordt die vraag ook nog wel gesteld, maar het draait nu toch vooral om de antwoorden die mensen erop bedacht hebben.

 

Die antwoorden hebben Godsvolk fundamenteel verdeeld in twee groepen. De ene groep gelooft dat God almachtig is in die zin, dat hij Auschwitz, en dus ook het coma van mijn vriend, had kunnen voorkomen als hij dat gewild had. De andere groep weet dat zo net nog niet. Zij zien God meer als een innerlijke kracht in mensen, die weliswaar uiteindelijk de wereld zal veranderen, maar intussen nog heel vaak schipbreuk lijdt.

In deze tweede visie fungeert god bij wijze van spreken als de onzichtbare motor van een organisch groeiproces, dat letterlijk op iedereen en alles betrokken is.

 

Nu ontrafelt ook die metafoor het ondoorgrondelijke geheimenis niet. Toch is is het met dit hulpmiddel misschien wat makkelijker om te geloven dat God zijn invloed in de wereld doet gelden zonder dat hij haar dwangmatig naar zijn hand zet.

 

Tot zover het artikel.   (Voor de tekst van het volledige artikel, klik hier)

 

Zijn overstap van het ene theologische paradigma naar het andere

 

Brico geeft eerst aan hoe mensen als Moltman, Solle en Kuitert discussieerden over het juiste Godsbeeld. De ene groep zei: “God is zo” en de andere groep zei: “Nee God is niet zo, maar zo.” Ze gingen er beiden van uit dat we ware kennis over God (over hoe God werkelijk is) kunnen hebben. Ze twistten er alleen over wie er gelijk had. Hun uitgangspunt, dat het mogelijk was om ware kennis over God te hebben, deelden ze. Hier zit een bepaalde visie op religieuze taal, dogma, waarheid en de kenbaarheid van God achter. Bij Brico en de hierboven genoemde theologen was deze visie in die tijd ongetwijfeld modernistisch.

 

Als je uitgaat van de tekst van de bijbel dan ontdek je dat achter de bijbel een bepaalde, in de bijbel impliciet en soms expliciet aanwezige, visie op b.v. waarheid, de kenbaarheid van God,  religieuze taal besloten is. De bijbel stelt dat God kenbaar is, dat we ware (met de werkelijkheid overeenkomende kennis) van Hem in de bijbel hebben, etc. Daarom liggen de orthodoxe, aan de bijbel ontleende, vooronderstellingen van de theologie dicht tegen een aantal modernistische vooronderstellingen aan.

 

De sleutelzin van het artikel van Brico.  Pas later werd ik me bewust dat alles wat wij over God zeggen, door ons zelf bedacht is”. Hier vertelt hij van de verandering die bij hem heeft plaats gehad. Hij kwam tot een nieuw fundamenteel inzicht. Hij schakelde over op de visie dat God onkenbaar is. Hij spreekt over “het geheimenis dat God per definitie is” en “over het ondoorgrondelijke geheimenis.” Over God spreken we, zo stelt hij, alleen in metaforen die het ondoorgrondelijke niet ontrafelen. Onze metaforen over God zijn, zo vervolgt hij, slechts tijdgebonden hulpmiddelen om met het geheimenis van God klaar te komen.

 

Hier werd hij zich van bewust. Het drong tot hem door. Hij beleefde op dat moment een soort “verlichting.” Hij ging over van het modernistische naar het mystieke, neo-orthodoxe, postmoderne theologische paradigma.

 

Eerst maakt hij zich druk over de waarheid. Hij verwierp het ene godsbeeld en hij hing het andere aan. “Niet zij, maar ik heb gelijk. God is niet zo, maar zo.” Nu relativeert hij elk godsbeeld, elke dogmatische of leerstellige uitspraak over God. Zijn visie op waarheid (als het over bijbelse zaken gaat), op de kenbaarheid van God, op religieuze taal, is veranderd.

 

Wat in de bijbel staat over God is, volgens hem, niet descriptief, maar evocatief. Het beschrijft niet hoe God is (geen ware informatie die overeenkomt met de werkelijkheid), maar het is slechts evocatief, het roept een Godsbeleving op die intuitief wordt ervaren, maar die niet rationeel weergegeven kan worden.

 

Als wij, als orthodoxe christenen, Brico volgen in zijn paradigmawisseling, zijn kijk op religieuze waarheid, religieuze taal, de kenbaarheid  van God, dan verlaten we daarmee de bijbelse grond en zullen we met hem wegzinken omdat alles wat we dan nog over God zeggen geen fundament meer heeft.

 

De orthodoxe visie op religieuze taal, op waarheid, op de kenbaarheid van God is op de bijbel gebaseerd en komt inderdaad in bepaalde onderdelen (gedeeltelijk) overeen met modernistische standpunten. Het is onjuist en misleidend om op grond daarvan de orthodoxe theologie principieel van modernisme (van rationalisme en positivisme) te beschuldigen.

 

Zie voor een bespreking van deze kwestie Bijlage A “Modernisme, postmodernisme en het bijbelse christendom” van de mijn studie “Wat is er aan de hand in de evangelische wereld?” Voor de tekst van de bijlage, klik hier.

 

Zie verder ook de vergelijking van, en de parallel tussen, de paradigmawisseling van Brico en Ouweneel.

Klik hier.