W.J. OUWENEEL OVER INERRANTISME EN
DE ONFEILBAARHEID VAN DE BIJBEL
Inhoudsopgave
Voorwoord
1 Wat is volgens Ouweneel het inerrantisme?
2 Ouweneels kritiek op het inerrantisme
2.1 een sciëntistische basis
2.2 een rationalistische inhoud van het begrip foutloosheid
2.3 het niet onderscheiden van geloofskennis en theologische kennis
3 Toetsing van Ouweneels kritiek op het inerrantisme
3.1 een sciëntistische basis?
3.2 een rationalistisch begrip van foutloosheid?
3.3 het niet onderscheiden van geloofskennis en theologische kennis?
4 Ouweneels eigen standpunt ten aanzien van de foutloosheid van de Bijbel
4.1 verwerping van het kernbegrip van het inerrantisme
4.2 hij laat de mogelijkheid van fouten in de originele geschriften open
4.3 een nadere precisering van Ouweneels eigen standpunt
5 Toch ondertekent hij de Chicago verklaring, hoe kan dat?
5.1 de Chicago Declarations
5.2 Ouweneel en de Chicago Declarations
5.3 hoe kan Ouweneel ondanks dit alles toch de Chicago Declarations onderschrijven?
Nawoord 14
De aangehaalde literatuur
Appendix A Het structurele probleem
Voorwoord
In deze studie onderzoek ik de overtuiging van Ouweneel aangaande de onfeilbaarheid, inerrancy van de Schrift.
Een aantal jaren geleden heeft Ouweneel in vier lezingen een uitgebreide uiteenzetting van zijn gedachten op dit gebied gegeven. Die lezingen zijn opgenomen in de bundel "Het gezag van de Bijbel". Dit is de voornaamste bron voor mijn onderzoek.
Hieronder zult u in de tekst van de studie geregeld getallen tussen haakjes tegen komen, bv. (83). Deze getallen verwijzen altijd naar pagina's uit het boek "Het gezag van de Bijbel".
1 Wat is volgens Ouweneel het inerrantisme?
Op de ene plaats noemt Ouweneel inerrantisme een beweging en op een andere plaats noemt hij het een bepaalde Schriftvisie.
Het inerrantisme omschrijft hij als "de moderne fundamentalistische beweging die grote nadruk legt op de inerrantia of foutloosheid van de Bijbel" (75). Hij laat het inerrantisme samenvallen met het fundamentalisme. Het is volgens hem de moderne uiting van het fundamentalisme. Het kenmerkende van de beweging van het inerrantisme is dat het grote nadruk legt op de foutloosheid van de Bijbel.
Ouweneel schrijft verder over "het inerrantisme, dat is de fundamentalistische visie van een foutloze Bijbel" (82). Hier staat het inerrantisme voor een bepaalde Schriftvisie. De visie dat de Bijbel foutloos is. Ook hier worden inerrantisme en fundamentalisme aan elkaar gekoppeld. De visie dat de Bijbel foutloos is noemt Ouweneel hier fundamentalistisch.
Zoals we reeds geconstateerd hebben vereenzelvigt Ouweneel het fundamentalisme in zijn lezingen voor het gemak met het inerrantisme (67). Hij vindt het inerrantisme vooral onder Amerikaanse fundamentalisten en conservatieve evangelicals (66). Ouweneel rekent bv. J.I. Packer onder de fundamentalisten (67).
De term "inerrancy' is sterk op de voorgrond getreden sinds de oprichting in 1977 van de International Council on Biblical Inerrancy (ICBI: Internationale Raad voor Bijbelse Foutloosheid). Deze raad omvat een aantal christengeleerden die de handschoen hebben opgenomen tegen enkele auteurs die binnen het evangelicale kamp sterke kritiek geleverd hadden op de traditionele visie omtrent de inerrantia. De ICBI heeft de zogenaamde 'Chicago Statements on Biblical Inerrancy' en 'on Hermeneutics' uitgegeven (66).
Het is belangrijk om op te merken dat Ouweneel hier spreekt over "de traditionele visie omtrent de inerrantia". Hij erkent hier dus dat de inerrantisten die zich verzameld hadden binnen de ICBI niets anders deden dat de traditionele evangelische visie op de onfeilbaarheid (inerrantia) verdedigen.
2 De kritiek van Ouweneel op het inerrantisme
Zijn kritiek op het inerrantisme kan samengevat worden in drie hoofdpunten:
2.1 een sciëntistische basis
Ouweneel beweert dat het inerrantisme een sciëntistische basis heeft. Hij zegt dit keer op keer in zijn lezingen. Dit is één van de aambeelden waar hij telkens op hamert. De titel van één van zijn lezingen luidt: "de sciëntistische basis van het inerrantisme" (75). Het sleutelwoord uit deze uitspraak is het woord "basis". Het gaat hier dus om de bepalende factor. Hij zegt hier onomwonden dat de traditionele visie van de evangelicals, die inhoudt dat de Bijbel foutloos is, niet gebaseerd is op het zelfgetuigenis van de Bijbel maar op sciëntisme.
Zoals gezegd herhaalt hij dat keer op keer. Nog twee voorbeelden: De inerrantisten hebben zich, volgens hem, op sciëntistische bodem geplaatst (79). Het inerrantisme is, zo schrijft hij, in sciëntisme vervallen (80).
Sciëntisme is, volgens Ouweneels definitie, de overschatting van het wetenschappelijk denken ten opzichte van het gewone dagelijkse denken en spreken. In het sciëntisme wordt de wetenschappelijke methode verabsoluteert (69-71). Het sciëntisme is volgens Ouweneel ontstaan door de werking van verschillende scholastieke dualismen.
De voornaamste sciëntistische invloed die Ouweneel in het inerrantisme signaleert is het invoeren van de wetenschappelijke standaard van nauwkeurigheid in hun Schriftvisie (75).
2.2 de rationalistsiche inhoud van het begrip foutloosheid
Volgens Ouweneel gebruiken de inerrantisten een "rationalistisch" begrip van foutloosheid (82).
Ouweneel beweert dat de idee van onfeilbaarheid, opgevat als foutloos, afkomstig is uit het wetenschappelijk denken en dat deze niet uit de Bijbel zelf kan worden afgeleid.
Ouweneel gaat, in zijn uitleg, terug naar de tijd van Isaac Newton. In die tijd begon de natuurwetenschap geweldige vorderingen te maken. Het was in die tijd dat diezelfde inerrantia (lees: onfeilbaarheid) waar we het thans over hebben het handelsmerk van de wetenschap werd. De natuurwetenschappelijke methode was bedoeld om alle fouten en dwalingen uit het naïeve denken weg te zuiveren en uit respect voor de Bijbel werd deze idee ook op de Schrift toegepast (75).
Volgens Ouweneel is de idee van foutloosheid, zoals die in het inerrantisme wordt aangehangen, "sciëntistisch en door dualismen bepaald" (82).
Ouweneel wijst de idee dat de Bijbel "factueel onfeilbaar en woordelijk foutloos" zou zijn af (82). Hij stelt dat de opvatting die inhoudt dat de Bijbel factueel onfeilbaar en woordelijk foutloos is, het resultaat is van het ontologisch (scholastisch) dualisme van het natuurlijke en het bovennatuurlijke. Ik citeer: "Men zag het resultaat van de werking vanuit het bovennatuurlijke gelegen in een factueel onfeilbare en woordelijk foutloze Bijbel" (82).
Hier komt scherp aan het licht waar Ouweneel naar toe werkt. Hij wil de inhoud van het begrip onfeilbaar veranderen. Het is een subtiele maar diep ingrijpende principiële verandering. De Bijbel is volgens hem wel onfeilbaar maar niet "factueel" dat is feitelijk onfeilbaar. De Bijbel is volgens hem wel foutloos maar niet "woordelijk" foutloos.
Ouweneel beweert dus dat de idee van de onfeilbaarheid (in de zin van foutloosheid) niet uit de Bijbel maar uit de westerse wetenschap afkomstig is (75). Vandaar zijn spreken over sciëntisme dat is de overschatting van het wetenschappelijk denken en de wetenschappelijke methode. Het is, zo stelt hij, het gevolg van deze overschatting dat de inerrantisten het wetenschappelijke begrip foutloosheid in de theologie hebben ingevoerd.
En als de idee van onfeilbaarheid (in de zin van foutloosheid) niet uit de Bijbel afkomstig is maar uit de wetenschap dan is het logisch om te veronderstellen dat de theologie van dat buitenbijbelse (rationalistische) begrip gezuiverd behoort te worden. Dat is dan ook precies waar Ouweneel toe oproept. In zijn lezing in het boek "De boodschap en de kloof" roept hij op tot een herbezinning op de Schrift. In dat verband stelt hij dat elke vorm van rationalisme uit de Bijbelvisie moet worden geweerd. We hebben inmiddels gezien wat Ouweneel hieronder verstaat. Hij wil de traditioneel evangelische Schriftvisie zuiveren van het in zijn ogen rationalistisch (sciëntistisch) ingevulde begrip onfeilbaarheid.
Ouweneel ziet het als een belangrijke taak van de Schriftgetrouwe theologie en filosofie van vandaag om dit soort valse wijsgerige wortels ook binnen de orthodoxie nu eens te ontmaskeren (87).
Ouweneel ziet zichzelf als een beoefenaar van de hierboven genoemde Schriftgetrouwe theologie en filosofie. Hij beschouwt het dan ook als zijn taak de evangelische beweging te zuiveren van sciëntistische invloeden. Ouweneel is met zijn eigen "reforming fundamentalism" project bezig. Wie hem binnen haalt in zijn of haar organisatie of gemeente weet wat hij of zij in dit opzicht mag verwachten.
2.3 het niet onderscheiden van geloofskennis en theologische kennis
Het niet onderscheiden van geloofskennis en theologische kennis verwijt Ouweneel het inerrantisme en trouwens ook de gehele traditionele evangelische en reformatorische theologie.
Ouweneel maakt een scherp onderscheid tussen geloofskennis en theologische kennis.
Dit onderscheid baseert hij op de, uit de 'Wijsbegeerte der Wetsidee' afkomstige, scheiding tussen naïeve ervaring (praktisch denken) en theoretisch (wetenschappelijk) denken.
Dit onderscheid is overigens zeer omstreden en de aanvaarding ervan leidt tot een onverantwoorde en gevaarlijke relativering van de status van het dogma, van de leer.
De volgende begrippen staan in het denken van Ouweneel tegenover elkaar:
|
tegenover |
theoretisch denken |
|
tegenover |
theologische kennis |
|
tegenover |
dogma |
|
tegenover |
leer |
|
tegenover |
wetenschappelijke verklaring |
|
tegenover |
theologische theorie |
Zie: (82,83), (29-33).
Ouweneel scheidt het gelovig belijden van een Schriftgegeven en een (theologische) leer van elkaar (29).
De opvatting van Ouweneel komt in grote lijn op het volgende neer:
In het geloofsinzicht wordt een realiteit van het geloof met het hart (waarbij ook het verstand een rol speelt) gepeild. De theologen gaan dan vervolgens voor dat geloofsinzicht een logisch-rationele verklaring opstellen. Het werk van de theologen levert slechts een theologische theorie op. Ouweneel beschouwt het dogma niet als een bijbelse waarheid die gelooft moet worden. Het dogma is slechts een theologische theorie. Die theologie is een extra dat bij of naast het geloofsinzicht komt.
Die theologische kennis is, zo luidt Ouweneels theorie, niet van absoluut belang. Het komt uiteindelijk toch op het geloofsinzicht aan. Het is uiteindelijk niet van principieel belang of we als christenen onder elkaar op belangrijke theologische, dogmatische punten van elkaar verschillen. Want onder die rationele (rationalistische) laag van theologie zit de geloofskennis die we ondanks onze dogmatische verschillen met elkaar gemeen hebben. En uiteindelijk komt het daar toch op aan. Dat is ook de reden waarom Ouweneel tegenwoordig alle leer (alle dogma) relativeert. Dat heeft hij zelf uitdrukkelijk uitgesproken. Ouweneel heeft het zelf zo gezegd: "Niet een nieuwe leer, maar een relativering van alle leer is wat er met mij aan de hand is". Die relativering gaat zover dat volgens hem het ware geloof het verschil tussen Rome-Reformatie te boven gaat. Ik citeer: "Het ware geloof is iets dat zelfs het onderscheid katholiek-protestant te boven gaat". In het conflict tussen Rome-Reformatie ging en gaat het ondermeer om de kern van het evangelie. Het gaat om de vraag hoe een mens moet behouden worden. Sola Gratia, Sola Fide, het evangelie van de rechtvaardiging door het geloof alleen. Op het rationele (dogmatische) vlak, zo zal ook Ouweneel nog wel toe willen geven, is er wel tegenspraak tussen Rome en Reformatie maar op het diepere geloofsniveau is er toch eenheid. Ouweneels mentor, de emeritus prof. van de VU, A. Troost, die ook een aanhanger is van de wijsbegeerte der wetsidee, komt daarom tot de uitspraak: "geloof verenigt maar theologie verdeelt".
Volgens Ouweneel is het mogelijk op een bepaald punt de goede door de Geest en door het Woord gewerkte geloofsovertuiging te hebben terwijl men daarnaast tegelijkertijd op dat zelfde punt een foutieve of onzuivere theologische theorie aanhangt. Zoals ik hieronder nader zal toelichten ziet Ouweneel zo het inerrantisme: De inerrantisten gaan uit van een goede geloofsvisie maar ze zijn in de fout gegaan bij de theologische uitwerking van die geloofsvisie.
Deze hele theorie valt natuurlijk in duigen als zou blijken dat dit scherpe onderscheid tussen praktisch denken en theoretisch denken, tussen geloofsinzicht en theologisch inzicht, in de praktijk helemaal niet voorkomt. Hier ligt de achilleshiel van Ouweneels, op de wijsbegeerte der wetsidee gebouwde, theorie over die twee vormen van denken en kennis.
Ouweneel maakt dus onderscheid tussen het geloofsinzicht dat de Bijbel onfeilbaar is en de leer over de onfeilbaarheid. "Immers een (theologische) leer is heel wat anders dan het gelovig belijden van een Schriftgegeven" (29).
Ouweneel past het door hem gemaakte onderscheid als volgt toe:
De inerrantisten hebben net als alle andere gelovigen het, door de praktische omgang met Gods Woord, gewekte geloofsinzicht dat de Bijbel onfeilbaar is. Daarnaast en daarboven hebben ze een theologische theorie (een dogma, een leer) ontwikkeld die de onfeilbaarheid van de Bijbel nader omschrijft als foutloosheid. De inerrantisten maken volgens Ouweneel twee fouten:
Hieronder geef ik nog enkele citaten waarin Ouweneel het bovenstaande bevestigt.
"Dit zijn ideeën waarmee wij op geloofsniveau warm sympathiseren. Wij belijden dat het Woord van God even volkomen is als God Zelf. Maar zodra een dergelijke geloofsuitspraak tot een onwrikbaar theologisch-wetenschappelijk postulaat wordt, gaat de zwaar overschatte menselijke rede heersen over het wonder van de inspiratie" (82,83).
Hij verwijt de inerrantisten dat ze de geloofsuitspraak (het geloofsinzicht) dat de Bijbel onfeilbaar is tot een onwrikbare theologisch-wetenschappelijke stelling (postulaat) hebben gemaakt. Hij vindt dat hieruit blijkt dat in het inerrantisme de zwaar overschatte menselijke rede heerst over het wonder van de inspiratie.
"Maar in het inerrantisme gaat het niet slechts om een geloofsvooroordeel maar om een wetenschappelijk postulaat, niet gebaseerd op de Schrift, maar op rationalistische apriori's en op een optimistisch wetenschapsgeloof" (83).
Hoe werkt deze theorie en analyse uit op de eigen positie van Ouweneel? Als eenvoudig gelovige gelooft Ouweneel wel in de onfeilbaarheid van de Bijbel (29). Maar hij aanvaardt niet de leerstellige formulering die de inerrantisten aan dat geloofsinzicht hebben gegeven. Hij is het er niet mee eens dat de inerrantisten onfeilbaarheid verstaan als foutloosheid. Hij is het er niet mee eens dat de inerrantisten op grond van de goddelijke inspiratie van de Schrift de gevolgtrekking maken dat de Schrift "factueel juist en woordelijk onfeilbaar" is (82).
Op dieper geloofsniveau, zo verklaart Ouweneel, is hij het wel met de inerrantisten, fundamentalisten eens maar op essentiële punten (die liggen op het minder diepe leerstellige rationele niveau) zegt hij 'nee' tegen het inerrantisme. Ik citeer: "Ik zeg bij voorbaat dat ik mij op dieper geloofsniveau zeer nauw met deze stroming (het inerrantisme) verbonden voel, maar ook zal ik op enkele essentiële punten er 'nee' tegen zeggen" (66).
3 Toetsing van Ouweneels kritiek op het inerrantisme
3.1 een sciëntistische basis?
Tegen de redeneringen van Ouweneel in stellen wij dat de overtuiging dat de Bijbel foutloos, inerrant is rust op het getuigenis van de Bijbel zelf.
Die overtuiging is niet alleen gebaseerd op een syllogisme (deductie) maar ook op andere Schriftgegevens.
De Schrift is door God ingegeven (door de Geest uitgeademd) dat wil zeggen, de Heilige Geest heeft de menselijke auteurs van de Bijbel zodanig geleid dat ze precies datgene neerschreven wat God wilde zeggen. "De Schrift zegt" en "God zegt" kun je dan ook onderling uitwisselen. De Schrift is woordelijk geïnspireerd dat wil zeggen God heeft de auteurs geleid tot in hun exacte woordkeuze. Het Schriftwoord is door de Heilige Geest bij monde van de profeet uitgesproken. God kan zich niet vergissen en Hij zal en kan geen onwaarheid (foute informatie) doorgeven dus kunnen er geen onwaarheden, fouten in (de oorspronkelijke geschriften van de) Bijbel staan. Dit wordt ondersteund, bevestigd door ondermeer de uitspraak van Jezus waarin Hij stelt dat God tot op de letter (jota, tittel) toeziet op de vervulling van de woorden van de Schrift (Mattheüs 5:18). Zowel Paulus als Jezus baseren soms een gehele redenering (bewijsvoering) op de vorm van een enkel woord (zaad in plaats van zaden, Galaten 3:16; ik ben in plaats van ik was, Lucas 20:37). Dit is alleen mogelijk als de Bijbel tot in de vorm van de woorden foutloos, onfeilbaar is.
3.2 een rationalistisch begrip van foutloosheid?
Ouweneel verbindt de idee van nauwkeurigheid zeer sterk met het wetenschappelijk denken. Daar gaat hij veel te ver in. Ook buiten de wetenschap eist men soms nauwkeurigheid. We verwachten bv. van een journalist toch ook dat hij naar waarheid (en wel nauwkeurig) een verslag van allerlei gebeurtenissen geeft? Met het ontstaan van de westerse wetenschap is echt niet opeens plotseling het verlangen naar nauwkeurigheid geboren. Denk aan Lucas die vertelt over de nauwkeurige en systematische wijze waarop hij zijn evangelie heeft vervaardigd. "Na van meet af aan alles nauwkeurig te hebben nagegaan" (Lucas 1:3).
Ik herhaal nogmaals, volgens Jezus was zelfs het kleinste onderdeeltje van een letter van belang (Mattheüs 5:18).
Jezus en ook Paulus baseerden soms een gehele bewijsvoering op de vorm van een enkel woord (Galaten 3:16, Lucas 20:37).
3.3 het niet onderscheiden van geloofskennis en theologische kennis?
Ouweneel baseert het door hem gemaakte onderscheid tussen geloofskennis en theologische kennis op één van de meest fundamentele stellingen van de zogenaamde "Wijsbegeerte der Wetsidee" namelijk het, in die wijsbegeerte gemaakte, scherpe onderscheid tussen praktisch denken (de naïeve ervaring) en theoretisch wetenschappelijk denken.
Het zwakke punt van deze theorie is dat in de praktijk dit scherpe onderscheid in het geheel niet te maken is. Dit geldt zowel voor het onderscheid tussen praktisch denken en theoretisch denken als ook voor het daarop gebaseerde onderscheid tussen geloofskennis en theologische kennis.
Volgens de theorie van de wijsbegeerte der wetsidee wordt het theoretisch denken in het bijzonder door twee zaken gekenmerkt. Het eerste kenmerk, zo stelt men, van het theoretisch denken is dat men, als men theoretisch denkt, slechts één aspect van de werkelijkheid bekijkt. Neem bv. een bioloog, die bekijkt niet de gehele mens. Hij bekijkt slechts het organische leven van de mens en niet bv. ook zijn psyche of zijn sociale leven. Het tweede kenmerk is de zogenaamde "Gegenstandsrelatie", dat is de kritische distantie die tot het te beschouwen onderwerp wordt ingenomen.
Velen hebben er al op gewezen dat zo'n, door deze twee kenmerken bepaalde, denkhouding in werkelijkheid nooit bij iemand volkomen zuiver zal voorkomen. De zuiver theoretische denkwijze, met de kenmerken zoals hierboven beschreven, komt in de praktijk bij niemand ooit voor. In de praktijk is het zo dat er geen wezenlijk maar alleen een gradueel verschil is. Soms is de component van het theoretische in het denken wat sterker en soms is de component van het praktische wat sterker.
Het scherpe onderscheid tussen praktisch denken en theoretisch denken heeft overigens ook geen enkele basis in de Bijbel. Het is daarnaast ook nog eens op zeer aanvechtbare definities gebaseerd. Daar komt nog bij dat niemand buiten de zeer beperkte kring van de aanhangers van de wijsbegeerte der wetsidee ooit dit scherpe onderscheid heeft aanvaard. De bedenkers van de wijsbegeerte der wetsidee hebben samen met een aantal van hun leerlingen een vereniging opgericht: de Vereniging voor Reformatorische Wijsbegeerte. Het is zo dat er tegenwoordig zelfs binnen deze vereniging bijna niemand meer is die dit scherpe onderscheid nog aanvaardt. Neem bv. prof dr. ir. H. van Riessen. Van Riessen is bijzonder hoogleraar in de wijsbegeerte der wetsidee (tegenwoordig spreekt men van reformatorische wijsbegeerte). Hij heeft tijdens zijn colleges gezegd dat dit onderscheid geen fenomenologische basis heeft. Met andere woorden het onderscheid heeft volgens hem geen basis in de werkelijkheid. Of neem dr. René Woudenberg om nog iemand te noemen. Woudenberg is een vooraanstaand lid van de Vereniging voor Reformatorische Wijsbegeerte en de schrijver van een bekende inleiding op de wijsbegeerte der wetsidee. Hij zegt ook dat hij dit scherpe onderscheid als onhoudbaar afwijst en hij voegt daar nog aan toe dat hij bij zichzelf ook nooit "de knop heeft kunnen ontdekken waarmee je van de ene naar de andere wijze van denken zou kunnen overschakelen".
Ook Prof. J. Douma verwerpt geheel het door Ouweneel gemaakte onderscheid tussen geloofskennis en theologische kennis. Ik citeer: "Tussen het eerste Bijbelonderricht thuis, de vertellingen op school, de catechese, de preken en het theologisch Schriftonderzoek mag onderling veel verschil zijn - principieel is het er niet". "Voorwetenschappelijk-naïef (lees: praktisch) denken en wetenschappelijk-theoretisch denken moeten we niet als luchtdichte compartimenten scheiden, maar ze veeleer opvatten als de twee uiteinden van een continuüm. Hoeveel theorie steekt er niet in wat voor naïef doorgaat en hoeveel zgn. theoretische arbeid sluit in haar onmiddellijke bruikbaarheid niet aan bij wat als naïef ervaren wordt? Het naïeve is zo naïef en het theoretische zo theoretisch niet. Wie dat wel poneert, maakt van de wetenschap een levensvreemde aangelegenheid. Abstractie en systematiek zijn er in een mensenleven al van jongs af aan, ook in het omgaan met de Schriften".
Zo is ook het door Ouweneel gemaakte onderscheid tussen geloofsinzicht en theologisch inzicht (theologische leer) kunstmatig en onwerkelijk. Dat geldt dus ook voor zijn onderscheid tussen het geloofsinzicht dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God is en de leer over de onfeilbaarheid.
Ook bij ons dagelijks lezen van de Bijbel trekken we allerlei logische conclusies en interpreteren we de teksten die we op dat moment lezen in het licht van andere teksten waar we al vertrouwd mee zijn. Al gebeurt dit dan meestal onbewust. In de theologie gaan we alleen wat systematischer en bewuster te werk.
Prof. Douma heeft er niet alleen op gewezen dat het onderscheid tussen praktisch denken en theoretisch denken en het onderscheid tussen geloofskennis en theologische kennis geen deugdelijke basis in de werkelijkheid hebben. Hij heeft er daarnaast ook op gewezen dat de aanvaarding van dit onderscheid leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de theologie.
Ik citeer: "Voor mij (Douma) was met name het onderscheid tussen naïeve ervaring en het theoretisch praktisch denken onverteerbaar in z'n consequenties voor de theologie. Ik besefte dat dit onderscheid voor de reformatorische wijsbegeerte fundamenteel was". Onverteerbaar in zijn gevolgen voor de theologie.
Aanvaarding van het onderscheid tussen praktisch en theoretisch denken en het onderscheid tussen geloofskennis en theologische kennis leidt onvermijdelijk tot een onaanvaardbare en zeer ernstige relativering van de status van het dogma. Vanaf het ontstaan van de wijsbegeerte der wetsidee, in de eerste helft van deze eeuw, is er juist hierom vooral vanuit de theologische faculteit ernstig bezwaar gemaakt tegen deze wijsbegeerte. Ook bij Ouweneel heeft zijn aanvaarding van deze wijsbegeerte (in haar oude orthodoxe gestalte) geleid tot een relativering van alle leer. Die gaat zoals ik eerder al heb aangegeven zover dat hij kan stellen dat het ware geloof het verschil tussen katholiek en protestant te boven gaat. Bij het ware geloof gaat het immers om geloofsinzichten en niet om rationele theoretisch wetenschappelijke leerstellingen zoals bv. de theologische leer (het dogma) over de rechtvaardiging door het geloof alleen. Hier zien we de onvermijdelijke gevolgen van dit denken op twee verdiepingen. Het denken op het diepere geloofsniveau en op het rationele wetenschappelijk niveau.
Ondanks de ondeugdelijke basis van dit onderscheid en ondanks de ernstige gevolgen van het aanvaarden van dit, uit de wijsbegeerte der wetsidee afkomstige, onderscheid heeft Ouweneel dit onderscheid (en deze hele filosofie) tot fundament van zijn wetenschapsbeschouwing en tot fundament van zijn visie op theologie en dogma gemaakt.
Ouweneel heeft zowel een inleiding op de wetenschap (Wijs met de wetenschap) als een inleiding op de theologie (Christian Doctrine I, the external prolegomena) geschreven. Beide werken zijn volledig opgebouwd op de orthodoxe versie van de wijsbegeerte der wetsidee. Dit is het zuurdesem dat al het onderwijs, dat hij overal geeft, doortrekt.
4 Ouweneels eigen standpunt ten aanzien van de foutloosheid van de Bijbel
4.1 verwerping van het kernbegrip van het inerrantisme
Ouweneel verwerpt het voor het inerrantisme centrale begrip foutloosheid.
Dat heeft hij in zijn lezingen keer op keer duidelijk gemaakt:
Door zijn afwijzing van het centrale begrip van het inerrantisme wijst hij het in de kern af. Ouweneel zegt ergens dat hij op essentiële punten "nee" zegt tegen het inerrantisme, tegen deze stroming (66). Dit is gezien zijn stellingname nog te zwak uitgedrukt. Het komt er in feite op neer dat hij op HET essentiële punt 'Nee' zegt tegen het inerrantisme. Hij zegt op het essentiële punt 'Nee' tegen de traditionele evangelische leer over de onfeilbaarheid van de Bijbel.
4.2 hij laat de mogelijkheid van fouten in de originele geschriften open
Ouweneel is van mening (ik citeer) "dat de goddelijke oorsprong van de Schrift niet noodzakelijk impliceert dat zelfs geen oorspronkelijke (al of niet schijnbare) discrepanties tussen parallelle Bijbelgedeelten als in Samuël en Koningen enerzijds en Kronieken anderzijds mogen worden aangenomen" (80).
Ouweneel zegt hier dat het feit dat de Bijbel door Gods Geest geïnspireerd is niet noodzakelijkerwijs betekent dat er in de oorspronkelijke geschriften geen tegenspraken (discrepanties) zouden hebben kunnen staan.
Ouweneel heeft het in dit verband over werkelijke tegenspraken. Bv. volgens 1 Koningen 7:26 had de koperen zee een inhoud van 2000 bath maar volgens 2 Kronieken 4:5 was het 3000 bath (86).
In tegenstelling tot Ouweneel stelt de inerrantist (en elke traditionele evangelical is een inerrantist) dat er als gevolg van de goddelijke inspiratie van de Schrift geen fouten (tegenspraken, onjuistheden) in de oorspronkelijke geschriften van de Bijbel kunnen voorkomen. Vandaar dat een inerrantist veronderstelt dat een tegenspraak, van het type zoals we hierboven hebben aangehaald, waarschijnlijk het gevolg is van een overschrijffout (een andere verklaring is ook mogelijk).
Ouweneel daarentegen noemt het veronderstellen dat zulke tegenspraken een gevolg zijn van overschrijffouten "goedkoop" (86).
Hij vindt het van een merkwaardige logica getuigen als de inerrantist uit de wijze waarop Jezus en de apostelen met het gezag van de Bijbel omgaan afleidt dat de Bijbel foutloos is (87). (Dit zegt Ouweneel in weerwil van het feit dat Jezus de nadruk op het belang van elke letter legt en het feit dat zowel Jezus als Paulus soms een bewijsvoering op de vorm van een enkel woord baseren, Mattheüs 5:18, Galaten 3:16, Lucas 20:37). De inerrantist leidt met behulp van logica (syllogisme) uit het feit dat de Bijbel woordelijk door Gods Geest is ingegeven en uit het feit van "het waarachtig zijn" van God af dat de Bijbel daarom foutloos moet zijn. Dit syllogisme wijst Ouweneel dus af (83).
Ouweneel haalt in zijn lezingen systematisch alle steun onder de traditioneel evangelische leer dat de Bijbel foutloos is uit. Althans dat tracht hij te doen. Hij haalt het hele arsenaal uit de kast inclusief versluierend taalgebruik. In plaats van fouten of tegenstrijdigheden gebruikt hij dan de eufemismen "oneffenheden" (87) en "discrepanties".
Hoe is het in het licht van dit alles mogelijk dat hij toch les geeft aan twee instituten die het inerrantisme expliciet in hun grondslag hebben vastgelegd?
Hij zegt verder dat: "de inerrantia (lees: foutloosheid) van de Schrift gezocht moet worden in haar volstrekte waarheid en betrouwbaarheid, haar vrij zijn van alle misleiding, dwaling en onwaarachtigheid, en niet zozeer op het terrein van (vermeende) 'technische' onnauwkeurigheden en discrepanties (lees: tegenstrijdigheden)" (80).
Ouweneel maakt hier een onderscheid tussen enerzijds de volstrekte waarheid van de Schrift en anderzijds 'technische' onnauwkeurigheden en discrepanties, tegenstrijdigheden. Hij onttrekt min of meer het terrein van de 'technische' onnauwkeurigheden en discrepanties aan de inerrantia, aan de onfeilbaarheid. Er is dus geen volledige betrouwbaarheid meer.
Voor Ouweneel zijn deze 'discrepanties en onnauwkeurigheden' niet echt van belang. Daarom meldt hij ook met afkeuring het volgende citaat van G.L. Archer: "To Jesus Himself matters of technical accuracy were of real importance" (81).
Het is goed op deze plaats even duidelijk te stellen dat Ouweneel het telkens doet voorkomen alsof de inerrantisten niet zouden inzien dat de Bijbel is geschreven in de normale dagelijks taal van de waarneming. En dat ze niet zouden inzien dat er bv. afgeronde getallen in de Bijbel staan. Een afgerond getal behoeft helemaal geen foutief getal te zijn. Als de intentie van de schrijver duidelijk is brengt zo'n getal nauwkeurig over wat de schrijver wilde zeggen. In zijn lezingen maakt Ouweneel geregeld een karikatuur van het inerrantisme. Er is geen beginnen aan om elke aanval te weerleggen. Bijzonder kwalijk is dat hij het doet voorkomen dat de inerrantist zijn wetenschappelijke?? zekerheid zou zoeken in onfeilbare autographa (84). Hoe komt hij er bij? De inerrantist begint bij de gelovige aanvaarding van de Bijbel als het Woord van God. Vanuit die gelovige aanvaarding onderzoekt de inerrantist het zelfgetuigenis van de Bijbel en zo komt de inerrantist tot de conclusie dat de Bijbel foutloos moet zijn. En vanuit die gelovige aanvaarding van het zelfgetuigenis van de Bijbel kijkt de inerrantist naar de zogenaamde tegenstrijdigheden in de Schrift. Vanuit die geloofshouding besluit de inerrantist dat die tegenstrijdigheden ofwel schijnbaar moeten zijn ofwel het gevolg moeten zijn van overschrijffouten.
4.3 een nadere precisering van Ouweneels eigen standpunt
Het woord onfeilbaar betekent letterlijk genomen zonder feilen, dat wil zeggen zonder fouten. Zo is het woord door de traditionele evangelicals ook op de Bijbel toegepast. Vanuit de evangelische beweging zijn helaas allerlei leraren gaan "sleutelen" aan het woord onfeilbaar. Ze hebben het woord onfeilbaar aangepast en daarmee uitgehold.
Sommigen zeiden dat niet het al of niet voorkomen van vermeende feitelijke onnauwkeurigheden maar de onbedriegelijkheid van de Schrift het criterium van inerrantia dient te zijn. Deze mensen stelden voor onderscheid te maken tussen 'error' in de zin van formele 'onexactheid' en 'error' in de zin van (bewuste) zonde, misleiding of leugen. Men stelt dat de Schrift inerrant is in de zin dat zij ons nimmer afvoert van de wil van God of van de kennis der waarheid in Christus.
Anderen spreken er over dat de Schrift inerrant is ten aanzien van de 'focus' van de Schrift als verbondsboek, dat primair tot doel heeft mensen in een reddende relatie met God te brengen. De Schrift is dan inerrant als het gaat om de 'scopus', om de centrale bedoeling van de Schrift. Dit standpunt komt er dus op neer dat de Bijbel 'inerrant' is ten aanzien van zijn 'scopus' maar niet noodzakelijkerwijs in allerlei feitelijke details. Dit standpunt heeft, zoals Ouweneel vermeldt, felle weerstand opgeroepen van de zijde der inerrantisten. Zij stellen dat hier een verwerpelijk dualisme tussen centrum en periferie, tussen inhoud en verpakking wordt ingevoerd. Een extra complicatie is de vraag wie, bij het aanvaarden van dit dualisme tussen periferie en centrum, de grens moet vaststellen. Wie bepaalt dan wat een onbelangrijk detail is? Ouweneel erkent dat dit bezwaar tegen het standpunt van de "scopus" vaak terecht is als het gaat om de moderne theologie (85). Hij vindt het verwijt blijkbaar niet terecht als het gaat om evangelicals die in feite dezelfde scheiding tussen scopus en de letterlijke Bijbeltekst invoeren.
Ouweneels eigen standpunt komt neer op een variant van het scopus verhaal. Via een aan de wijsbegeerte der wetsidee ontleende (scholastieke !!!) dualistische constructie tussen aan de ene kant het eeuwige boventijdelijke Woord van God en aan de andere kant de Bijbeltekst als uitdrukking (manifestatie) van dat boventijdelijk woord in de tijdelijke geschapen werkelijkheid en via het invoeren van het begrip "concentratie" probeert hij het verwijt van scheiding tussen inhoud en verpakking (van centrum en periferie) te voorkomen. De redenering komt ongeveer op het volgende neer. In de Bijbel zien we een goddelijke centrering in de persoon en het werk van Christus. Deze concentratie (betrokkenheid) op Christus is dan de scopus. Hij stelt dat alle woorden van de Bijbel gericht zijn op deze scopus dus, zo kan hij nu verklaren, elk woord is in het licht van de scopus belangrijk. Ouweneel stelt dat het hier dus niet zou gaan om een reductie (dat is een scheiding tussen onbelangrijke details van de Bijbel en de rest of een scheiding tussen de boodschap en verpakking). Het gaat niet om reductie maar concentratie. En nu komt het, ik citeer: "Integendeel, in de scopus gaat het niet om een reductie, een korte samenvatting van de Schrift, maar om de gerichtheid, de intentie, het specifiek doel van de Bijbel zoals dat zich uitdrukt in elk afzonderlijk woord en in de coherentie van alle woorden van de Schrift tezamen. In de scopus gaat het niet om de vlucht van een of andere feilbare verpakking naar een onfeilbare inhoud maar om het onfeilbare Woord Gods dat zich manifesteert in de afzonderlijke woorden".
Met dit standpunt identificeert Ouweneel zich. Hij spreekt over 'we' (85).
Laten we een moment stilstaan bij een gedeelte van het hierboven aangehaalde citaat: "het onfeilbare Woord Gods dat zich manifesteert in de afzonderlijke woorden". Dit is Ouweneels oplossing. Er is, volgens Ouweneel, een Woord Gods (enkelvoud) dat zich manifesteert (openbaart) in afzonderlijke woorden. Een woord dat zich manifesteert in woorden??? Wat is dat voor iets? Ik weet dat de Schrift uit woorden bestaat en dat al die woorden samen het Woord van God worden genoemd om de eenvoudige reden dat al die woorden door de Heilige Geest zijn uitgesproken bij monde van de menselijke auteurs. Al die, door de Geest uitgesproken, woorden vormen tezamen het Woord van God. Hier is helemaal geen sprake van een geheimzinnig Woord van God (enkelvoud, hoofdletter) dat zich manifesteert in de letterlijke woorden van de Bijbel. Ouweneels constructie kan de toets aan de Bijbel niet doorstaan en is eerder platoons van opzet. Het is een mengsel van heidense en bijbelse gegevens en daarmee een schoolvoorbeeld van scholastiek.
Ouweneel verlegt de onfeilbaarheid van de enkele Schriftwoorden naar dat éne Woord van God (enkelvoud). Hij spreekt over het onfeilbare Woord van God dat zich volgens hem zou manifesteren in de afzonderlijke Schriftwoorden. Let op wat hij niet zegt. Hij zegt niet dat het onfeilbare Woord van God zich manifesteert in de daarom ook onfeilbare afzonderlijke Schriftwoorden. Ik herinner hierbij aan zijn verwerping (82) van het inerrantistische standpunt van "een factueel en woordelijk foutloze Bijbel".
Achter het rookgordijn van Ouweneels gecompliceerde, filosofisch geïnspireerde, redenering komt het er in essentie op neer dat Ouweneel het standpunt van de 'scopus' heeft aanvaard. Het Woord als totaal is onfeilbaar als het gaat om de scopus, om de centrale bedoeling maar de enkele woorden zijn niet "factueel en ieder afzonderlijk" onfeilbaar (82).
Ouweneel heeft in zijn geschriften herhaaldelijk de mogelijkheid verkondigd van een "derde weg" op het gebied van de Schriftvisie. Hij ziet een weg tussen fundamentalisme (inerrantisme) en vrijzinnigheid. Dat is echter onzinnig. Er is geen derde weg mogelijk. Logisch gezien is er namelijk geen middenweg tussen errantisme en inerrantisme. Ofwel je accepteert dat er fouten in de oorspronkelijke geschriften hebben kunnen staan ofwel je accepteert dat niet. Het is één van tweeën. En als ik het over fouten heb dan bedoel ik niet dat de Bijbel bv. schrijft in de taal van de waarneming of dat de Bijbel soms afgeronde getallen gebruikt. Ik heb het dan ondermeer over werkelijke tegenspraken zoals het hierboven genoemde voorbeeld over de twee elkaar schijnbaar tegensprekende inhoudsopgaven (2000 en 3000 bath).
5 Toch ondertekent hij de Chicago Verklaringen, hoe kan dat?
5.1 de Chicago Declarations
Niemand zal betwisten dat we de ICBI (de International Council on Biblical Inerrancy) mogen nemen als de typerende vertegenwoordiging van het inerrantisme. De door de ICBI uitgegeven Chicago Statement over de onfeilbaarheid, inerrancy van de Schrift en de, enige tijd daarna door de ICBI uitgegeven, verklaring over hermeneutiek kunnen we daarom beschouwen als een representatieve uiteenzetting van de standpunten van het inerrantisme.
5.2 Ouweneel en de Chicago Declarations
Ouweneel verwerpt het kernbegrip van het inerrantisme en dus ook het kernbegrip van de Chicago Verklaringen. Het inerrantisme en ook de Chicago Verklaringen gaat uit van de foutloosheid van de Bijbel. De Bijbel is volgens de inerrantisten en dus ook de Chicago Declaration "factueel onfeilbaar en woordelijk foutloos" (82). Ouweneel erkent dat dit de invulling is die de inerrantisten aan het begrip onfeilbaar geven. Maar dat is volgens Ouweneel een verwerpelijk rationalistisch foutloosheidsbegrip waar de evangelische theologie nodig van gezuiverd moet worden.
Hij zegt zelf dat hij bezwaren heeft tegen een aantal artikelen omdat hij daarin sciëntistische invloeden zegt waar te nemen (77,78). Het gaat hier, volgens Ouweneel, niet om een beperkte niet-fundamentele beïnvloeding, maar om een invloed die het inerrantisme in de kern aantast. Hij stelt immers dat het inerrantisme is gebaseerd op sciëntisme.
Heel kwalijk is dat hij zich zo heftig verzet tegen het waarheidsbegrip van de inerrantisten. Hij wijst bv. Artikel VI van de Chicago Declaration over hermeneutiek om die reden af (77). Zie ook zijn kritische opmerkingen over de uitspraken van Feinberg en Geisler over het bijbelse waarheidsbegrip (78).
De inerrantisten stellen dat de bijbelse waarheid wordt uitgedrukt in proposities. Natuurlijk heeft de gehele Bijbel niet het karakter van een propositie maar de informatie die de Bijbel doorgeeft staat wel in die vorm. Een propositie is niet meer dan een bewering die al of niet waar kan zijn.
Neem bv. de bijbelse uitspraken "Hij, Jezus, is opgewekt" en "Wie gelooft heeft eeuwig leven" of "God is almachtig". Deze uitspraken hebben alle vorm van een propositie. De vorm van een bewering die waar of niet waar kan zijn. Als gelovigen weten we dat die bijbelse uitspraken "waar" zijn. Propositional truth heeft niets te maken met verificatie maar met het waarheidsbegrip. Met de term 'propositional truth' wordt uitgedrukt dat er een werkelijkheid buiten onszelf bestaat die door ons gekend kan worden en waar we in menselijke taal ware, dat wil zeggen met de werkelijkheid overeenkomende, uitspraken over kunnen doen.
Toegepast op de Bijbel: In de Bijbel wordt allerlei ware, met de werkelijkheid overeenkomende, informatie gegeven over God, de mens, de weg tot behoud en vele andere zaken. Dit veronderstelt tevens dat de menselijke taal adequaat is om de werkelijkheid (ook over God, de hemel en over andere transcendente zaken) in weer te geven. Dit is de achtergrond van het gebruik van de term propositional truth.
Ouweneel verzet zich heftig tegen dit voor het inerrantisme zeer belangrijke begrip. Als de term propositional truth wordt losgelaten, haal je de kern uit het inerrantisme. Het gaat hier werkelijk om een fundamentele zaak.
Ouweneel heeft dus zelf ernstige kritiek op een aantal artikelen van de Chicago Declarations. Die artikelen heeft hij met name genoemd (77,78). Maar dat is niet alles want uit een zorgvuldige vergelijking van Ouweneels standpunten met de inhoud van de Chicago Verklaringen blijkt dat Ouweneels opvattingen ook op andere belangrijke punten in strijd zijn met de Chicago Verklaringen.
Neem bv. Artikel XVI. Ik citeer uit dat artikel het volgende: "Wij ontkennen dat onfeilbaarheid een leerstelling is die zou zijn uitgevonden door scholastisch protestantisme". Bij het verstaan van dit artikel moeten we ons allereerst realiseren dat de opstellers van dit artikel het woord onfeilbaar, zoals dat hier wordt gebruikt, uitlegden als zonder fout, foutloos. Het gaat hier, met een verwijzing naar Ouweneels twijfelachtige onderscheid tussen geloofsinzicht en theologische kennis, niet om het geloofsinzicht dat de Bijbel onfeilbaar is. Er wordt uitdrukkelijk gesteld dat het om de leerstelling gaat.
Van de leerstelling dat de Bijbel onfeilbaar is wordt in dit artikel ontkend dat die leerstelling zou zijn uitgevonden door scholastisch protestantisme. Terwijl Ouweneel dit nu juist in alle toonaarden wel beweert (zie 2.1 en 2.2 van deze studie).
Hetzelfde geldt voor het eerste deel van artikel XVI en voor het eerste deel van artikel XV. In het eerste deel van artikel XVI wordt gezegd dat de leer van onfeilbaarheid een integrerend deel is geweest van het geloof van de kerk door haar geschiedenis heen. Ouweneel ontkent dit want volgens hem is het inerrantisme, met zijn door hem veronderstelde rationalistische begrip van foutloosheid, ontstaan in de zeventiende, achttiende eeuw toen goed bedoelende maar misleide christenwetenschappers de eis van wetenschappelijke nauwkeurigheid (inerrantia, onfeilbaarheid) in de Bijbelvisie zouden hebben ingevoerd (75). Volgens Ouweneel is het inerrantisme, dat is de leer dat de Bijbel woordelijk en feitelijk foutloos is dus nog maar van vrij recente datum. In artikel XV wordt gezegd dat de leerstelling (we hebben het dus over dogma, theologie) van de onfeilbaarheid is gebaseerd op de leer van de Bijbel aangaande de inspiratie. Dit ontkent Ouweneel ook. Volgens hem is de leer aangaande de feitelijke en woordelijke foutloosheid, want dat wordt hier met de uitdrukking "de leerstelling van de onfeilbaarheid" bedoeld, niet gebaseerd op de Bijbel maar op allerlei sciëntistische (scholastieke) overwegingen (zie 2.1 en 2.2 van deze studie). Om toch vooral op dit punt duidelijkheid te scheppen haal ik nogmaals het volgende citaat van Ouweneel aan: "het inerrantisme (wordt) ontsierd door een ontologisch dualisme, dat terug gaat op het scholastieke denken. Uitgaande van een ontologisch dualisme van het natuurlijke en het bovennatuurlijke zag men het resultaat van de werking vanuit de bovennatuurlijke sfeer gelegen in een factueel onfeilbare en woordelijk foutloze Bijbel" (82).
Ik citeer uit artikel XIII: "wij bevestigen de geschiktheid van "onfeilbaarheid" als een theologische term als het gaat over de volledige nauwkeurigheid van de Schrift".
Onfeilbaarheid als theologische term die de volledige nauwkeurigheid van de Schrift beschrijft? Daar wil Ouweneel niets van weten (zie 2.2 van deze studie).
5.3 hoe kan Ouweneel ondanks dit alles toch de Chicago Declarations onderschrijven?
Hoe kan Ouweneel ondanks dit alles toch de Chicago Declarations onderschrijven? Hij is het immers in de kern niet eens met deze uit het hart van de inerrantistische beweging voortgekomen verklaringen.
Hoe kan hij lesgeven aan instituten zoals de EH en de ETF die in hun grondslag de onfeilbaarheid, foutloosheid van de Bijbel hebben opgenomen? De opstellers van de grondslag van die instituten waren indertijd stuk voor stuk aanhangers van de, door Ouweneel thans afgewezen, "fundamentalistische visie van een foutloze Bijbel". En deze visie is door hen welbewust in de grondslag van de door hen opgerichte instituten opgenomen. Ouweneel wijst inmiddels deze, volgens hem, fundamentalistische visie van een foutloze Bijbel (82) af, maar hij blijft toch, alsof er niets aan de hand is, lesgeven op die instituten. De ETF heeft zelfs de Chicago Declarations opgenomen in het document "Karakter en Roeping". Zijn opstelling is niet bepaald integer om het met een understatement te zeggen.
Wellicht hebben de besturen van die instellingen zijn "doubletalk" niet in de gaten. Dit wellicht als gevolg van de gecompliceerdheid van zijn filosofische, theologische theorieën. Ouweneel is dialectisch bezig. Hij zegt 'ja' en 'nee' tegelijk. Aan de éne kant belijdt hij telkens weer dat hij gelooft in de Bijbel als het onfeilbare, geïnspireerde, gezaghebbende, Woord van God. Ik citeer uit één van zijn lezingen als voorbeeld het volgende: "en daarom belijden wij door Gods Geest nog altijd de onfeilbaarheid en betrouwbaarheid van de ganse Schrift" (88).
Dat kan hij als eenvoudige gelovige zeggen en belijden omdat hij het dan niet over de leer heeft maar over geloofskennis. Terwijl hij even later in zijn theologische geschriften kan beweren dat de Bijbel natuurlijk niet "feitelijk onfeilbaar en woordelijk foutloos" is (82). Als Ouweneel de pet van eenvoudige gelovige opzet dan belijdt hij de onfeilbaarheid van de Bijbel in gloeiende bewoordingen (88) maar als hij de pet van theoloog opzet dan verwerpt hij de leer dat de Bijbel foutloos is als de fundamentalistische visie van een foutloze Bijbel waar de evangelische wereld nu maar eens van verlost moet worden. "Nu eens te ontmaskeren" (87).
Ouweneel spreekt met twee tongen.
Als ik anderen wijs op zijn uitspraken over de leerstellige onfeilbaarheid (bv. als ik wijs op zijn uitspraak dat de Bijbel niet factueel onfeilbaar en woordelijk foutloos is en op zijn verwerping van de fundamentalistische Schriftvisie van een foutloze Bijbel) dan kunnen velen dat niet plaatsen omdat Ouweneel zijn gedachten op dit gebied op een zeer gecompliceerde en soms ook verhullende wijze naar voren brengt. Terwijl ze tegelijkertijd van hemzelf telkens weer horen dat hij nog steeds voluit belijdt dat de Bijbel het onfeilbare en geïnspireerde Woord van God is. Als ze hem dat horen zeggen dan is de begrijpelijke reactie naar mij toe: "Hoe kan dat nou? Jij (Geelhoed) ziet het vast te zwart in. Benader je Ouweneel niet te negatief? Doe je wel genoeg moeite om de uitspraken van Ouweneel van de positieve kant te benaderen?"
Als het op de ondertekening van de Chicago Verklaringen aankomt is het theoretisch mogelijk dat hij zijn stelling dat het inerrantisme gebaseerd is op sciëntisme dan ineens gaat "relativeren". Dan zou het kunnen gebeuren dat hij dan stelt dat hij het met de Chicago Verklaringen eens is maar dat hij alleen moeite heeft met de sciëntistisch getinte formulering van sommige artikelen. Hij zou dan (het is maar een veronderstelling) kunnen stellen dat hij het met de inhoud van de Chicago Verklaringen in principe eens is maar dat hijzelf bepaalde artikelen anders, minder sciëntistisch, geformuleerd zou hebben. Wat natuurlijk pertinent onwaar zou zijn. Het gaat niet om de formulering het gaat om de inhoud. Daar staat Ouweneel niet achter.
Ouweneel ondertekent de Chicago Verklaringen (hij geeft immers les aan de ETF in Heverlee). In die Chicago Verklaringen wordt de kern van de Schriftvisie van het inerrantisme onder woorden gebracht. Terwijl hij intussen ook het volgende heeft gezegd: "De tragiek van het inerrantisme is dat het niet inziet dat het behept is met hetzelfde sciëntisme, en met een scholastiek dualisme, dus -ismen die niet van bijbelse maar van seculiere oorsprong zijn" (87).
Nawoord
Ik herhaal nogmaals het citaat dat ik hierboven al heb aangehaald maar dan geef ik er ook het vervolg bij: "De tragiek van het inerrantisme is dat het niet inziet dat het behept is met hetzelfde sciëntisme, en met een scholastiek dualisme, dus -ismen die niet van bijbelse maar van seculiere oorsprong zijn. Een belangrijke taak voor de Schriftgetrouwe theologie en filosofie van vandaag lijkt me, dit soort valse wijsgerige wortels ook binnen de orthodoxie en ook allerlei foutieve probleemstellingen, die door verkeerde presupposities ontstaan, nu eens te ontmaskeren" (87).
Hier geeft Ouweneel zijn programma. Dit ziet hij als zijn taak. Hij gaat het inerrantisme zuiveren van rationalisme. Het lijkt hem de taak van Schriftgetrouwe theologen, filosofen (waar hij zichzelf ook toe rekent) om nu eens al die valse wijsgerige wortels te gaan ontmaskeren.
En zo iemand (dat wil zeggen iemand met een dergelijk programma) is in allerlei, door de inerrantisten opgerichte, instituten "geparachuteerd". Ook hier zijn de psychonauten (de veranderingsagenten) geland.
Acceptatie (en zelfs bedekte doorwerking) van zijn, op de wijsbegeerte der wetsidee gebaseerde, visie op de werkelijkheid, op denken, op kennis, op taal, op theologie en dogma zal van binnenuit (vanuit de wortels) het hele denk- en geestelijke klimaat van deze evangelische instituten veranderen.
De aangehaalde literatuur
voornaamste als bron gebruikte literatuur
Brink G. e.a., Filosofie en theologie, 1997, Amsterdam.
Douma J., Kritische aantekeningen bij de wijsbegeerte der wetsidee, 1976, Kampen.
Knevel A.G., Het gezag van de Bijbel, 1987, Kampen.
Knevel A.G., De boodschap en de Kloof, 1997, EO-uitgave.
Nullens P. (red), Dichtbij de Bijbel, 1997, Heverlee.
Ouweneel W.J., Nachtboek van de ziel, 1998, Amsterdam.
Ouweneel W.J., Christian Doctrine I, 1995, Amsterdam.
Appendix A Het structurele probleem
Het structurele probleem kan in kaart worden gebracht met behulp van het onderstaande schema.
SCHEMA:
5. specifieke standpunten |
bv. basis voor eenheid |
4. Bijbelvisie |
scheiding tussen onfeilbaarheid als geloofskennis en als dogma |
3. visie op theologie |
scheiding tussen geloofskennis en theologische kennis |
2. filosofie |
wijsbegeerte der wetsidee mix van menselijke en bijbelse gedachten scheiding: praktisch en theoretisch denken |
1. wereldgeesten |
leringen van boze geesten |
De wereldgeesten hebben zijn filosofische systeem beïnvloed. Zijn filosofische positie bepaalt weer zijn visie op theologie en dogma. Zijn visie op dogma bepaalt weer zijn Bijbelvisie als het gaat om bv. de onfeilbaarheid, de doorzichtigheid en de genoegzaamheid van de Bijbel. En zijn visie op dogma en zijn visie op de Bijbel samen bepalen weer zijn opstelling in allerlei concrete zaken zoals bv. zijn visie op de basis voor eenheid tussen christenen.
Het structurele probleem (de wortels van het probleem) liggen op de diepere niveaus van de filosofie en de visie op theologie, dogma. Achter Ouweneels standpunt ten opzichte van de onfeilbaarheid ligt zijn visie op theologie en zijn aanvaarding van een bepaalde filosofie met een daaruit voortvloeiende kijk op werkelijkheid, waarheid, taal, rationaliteit, etc. Zijn kijk op deze dingen is gebaseerd op de zogenaamde wijsbegeerte der wetsidee. Zijn gehele onderwijs valt binnen het raamwerk van deze filosofie.
Ouweneel heeft een inleiding geschreven op de wetenschap (Wijs met de wetenschap) en op de theologie (Christian Doctrine I). Beide werken zijn gebaseerd op de werkelijkheidsvisie van deze filosofie en dat doortrekt alles. Uiteindelijk is dat de onzuivere bron waaruit al die andere concrete twijfelachtige standpunten voortkomen.
Ouweneel kan de Chicago Declarations wel tekenen maar als hij onderwijs blijft geven dat gebaseerd is op de wijsbegeerte der wetsidee wordt het gezonde fundament in de wortels (vanuit de diepere niveaus) aangetast al kan dat voor een tijdje, voor de oppervlakkige beschouwer, onder de oppervlakte blijven.