Standvastig - september 2001
Alarm om de Bijbel
25 januari 2001. Een gedenkwaardige dag voor de gereformeerde gezindte. In Leiden promoveert een jonge theoloog. Hij heeft een vergelijking gemaakt tussen de brief aan de Efeziërs en die aan de Kolossenzen. leder weet wel, dat er veel overeenstemming is tussen deze brieven in de verhandelde stof. Sommige gedeelten zijn opvallend aan elkaar gelijk, soms welhaast letterlijk. De gangbare verklaring is, dat Paulus ze ongeveer tegelijkertijd heeft geschreven. Het is een mooi studie-onderwerp om dat eens nauwgezet te vergelijken.
Hoe heeft de Leidse promovendus dat gedaan? Hij is ervan uitgegaan, dat het Nieuwe Testament echte brieven van Paulus bevat, maar ook onechte. Boven die ‘onechte’ brieven staat wel de naam van Paulus, maar de Leidse onderzoeker houdt het erop, dat zij in werkelijkheid door onbekenden geschreven en op naam van Paulus gesteld zijn. Hij noemt ze dan ook ‘pseudo-Paulijnse geschriften’. De brieven aan de Efeziërs en de Kolossenzen rekent hij beide tot die laatste soort.
Deze theoloog - hij heet G. H. van Kooten - poneert nog wat. Paulus (de echte Paulus) was ervan overtuigd, dat het einde aller dingen, de wederkomst van Christus, zeer nabij was. Hij wijst daarbij vooral op 1 Korinthe 15 en 1 Thessalonicenzen 4. Daarin heeft Paulus zich vergist. Paulus’ verwachting is door de loop der geschiedenis gefalsifieerd.
Falsifiëren betekent volgens Van Dale: de valsheid, onjuistheid aantonen van iets. De loop der geschiedenis heeft dus volgens Van Kooten bewezen, dat Paulus’ toekomstverwachting, die wij kennen uit zijn zendbrieven, onjuist is geweest. De loop der geschiedenis heeft Paulus op dit punt in het ongelijk gesteld!
Volgens de jonge geleerde was er omstreeks het jaar 80 - Paulus leefde toen al enkele jaren niet meer - verwarring in de gemeenten. Geen wonder! Paulus’ eindtijdverwachting was niet uitgekomen!
Welnu, zo moet volgens Van Kootens theorie de brief aan de Kolossenzen ontstaan zijn. Een onbekende heeft toen namelijk de naam van Paulus willen redden. Deze anonymus schreef een brief, op zijn vroegst in de jaren tachtig, zogenaamd van Paulus afkomstig, zogenaamd gericht aan de gemeente van Kolosse. In deze brief laat hij Paulus zeggen, dat de kosmos (het ganse geschapene) al aan Christus onderworpen is, in Christus reeds hersteld is, zozeer dat hij de kosmos (het ganse geschapene) het lichaam van Christus noemt.
Een geniale vondst van deze onbekende leerling van Paulus. Hij laat de lezers de conclusie trekken: Wij behoeven niet meer naar de wederkomst van Christus uit te zien, want de schepping is reeds hersteld in Christus, het Hoofd van de ganse schepping. Zo heeft deze anonymus met zijn zogenaamde brief aan de Kolossenzen geprobeerd, Paulus’ leer om te buigen en weer acceptabel te maken.
Deze onbekende is daarin overigens volgens onze Leidse theoloog niet de eerste geweest. Van Kooten schrijft namelijk ook het ontstaan van 2 Thessalonicenzen toe aan iemand die na Paulus’ dood de toekomstverwachting van de apostel bij heeft willen stellen. Diens oplossing (eerst moet de grote afval en de zoon des verderfs nog komen en die wordt nu nog wederhouden) was voor de schrijver van de brief aan de Kolossenzen echter niet acceptabel.
Daarmee was het verhaal nog niet uit. Later - dat moet ergens tussen de jaren tachtig en 140 geweest zijn - had weer een andere onbekende behoefte de in Kolossenzen vervatte herformulering van Paulus’ leer bij te stellen en te becommentariëren. Deze derde onbekende kon het er niet mee eens zijn, dat de kosmos het lichaam van Christus genoemd werd. Hij zette zich aan het herschrijven van de brief aan de Kolossenzen, misschien zich helemaal niet bewust dat deze brief ook al ‘pseudo-Paulijns’ was. Van Kooten twijfelt, maar acht het waarschijnlijker dat deze haar als een product van pseudepigrafie wel doorzien heeft.
Ook deze derde onbekende zette boven zijn werk weer de naam van de apostel. Zo is het geschrift ontstaan, dat nu in onze Bijbel staat als ‘Paulus’ zendbrief aan de Efeziërs’. Hij benadrukte daarin vooral, dat de kerk het lichaam van Christus is.
Van Kooten laat 2 Thessalonicenzen verder rusten. Hij vergelijkt in zijn proefschrift de filosofische opvattingen van de echte Paulus en van de twee onbekenden die in de brieven aan de Kolossenzen en de Efeziërs elk op hun manier Paulus hebben willen verbeteren, met de leringen van Griekse heidense filosofen uit die tijd. Men zegt dat Van Kooten dat heel knap gedaan heeft, maar eerlijk gezegd interesseert mij dat minder.
Elders in dit blad gaan wij nader op Van Kootens proefschrift in. Exegetisch rammelt het. De schrijver heeft zich geheel laten beheersen door zijn uitgangspunten.
Apostolisch gezag
Voor ons is nu hier de kardinale vraag: wat blijft er op deze wijze nog over van het apostolisch gezag? Paulus heeft zich. vergist in zijn eindtijdverwachting, zoals die vooral in 1 Korinthe naar voren komt. Die is achterhaald, gefalsifieerd, zegt Van Kooten, door de loop der geschiedenis.
Paulus’ abuis is gecorrigeerd door de onbekende schrijver van de brief aan de Kolossenzen, maar deze schoot weer te ver door, met zijn stelling dat de kosmos het lichaam van Christus was, zodat dit weer rechtgetrokken moest worden door middel van de zg. brief aan de Efeziërs.
Als Van Kooien gelijk heeft, en onbekenden zich voor Paulus hebben uitgegeven in het schrijven van op zijn minst drie bijbelboeken, hebben zij die schijn wel vernuftig opgehouden. De brief aan de Kolossenzen bevat veel persoonlijke mededelingen van de apostel. Hij deelt al in het eerste hoofdstuk mede wat Epafras hem over de Kolossenzen verteld heeft. En aan het slot schrijft hij: Kolossenzen, binnenkort kunt u Tychikus en Onesimus verwachten, zij zullen u vertellen hoe het hier allemaal is. U moet ook nog de groeten hebben van Aristarchus, mijn medegevangene, en van Markus (u weet wel, ik heb u al gevraagd hem goed te ontvangen, als hij komt). Epafras bidt veel voor u, en zo gaat Paulus verder. Archippus krijgt nog een speciale vermaning. Dat alles zou dan pure fantasie geweest zijn, bij elkaar geflanst geruime tijd na de dood van de apostel, om de indruk te wekken dat Paulus hier aan het woord was.
Inderdaad waren er valse brieven van Paulus in omloop, reeds bij zijn leven. De apostel wist dat. Hij weerde zich daartegen door sommige brieven van een eigenhandige ondertekening te voorzien (1 Kor. 16:21. Gal. 6:11). De onbekende Kolossenzenschrijver schrok er niet voor terug, om ook dat na te doen, gevolgd door de bede ‘Gedenkt mijn banden’.
Wanneer 2 Thessalonicenzen door een onbekende geschreven is, moet deze nog geraffineerder gehandeld hebben. Ook hij zette er dan een zogenaamde handtekening van Paulus onder, en bovendien plaatste hij zelfs een waarschuwing in zijn brief tegen onechte brieven van Paulus (2 Thess. 2:2). Je moet maar durven!
Canoniciteit
Als het waar is, wat Van Kooten beweert, kunnen deze bijbelboeken ons vertrouwen dan nog hebben?
De canoniciteit van een bijbelboek hangt er niet van af of het wel door een apostel geschreven is. Van verschillende boeken van het Nieuwe Testament staat vast dat zij niet door een apostel zijn geschreven, bijv. Markus en Lukas. De canoniciteit hangt er wel van af, of het bijbelboek van God is, geïnspireerd door Zijn Geest en daarom absoluut betrouwbaar op alle punten. Wanneer bijbelboeken zo ontstaan zijn zoals Van Kooten veronderstelt, komt hun canoniciteit ernstig in geding.
Men hoeft ons niet te vertellen, dat het verschijnsel van pseudepigrafie (het publiceren van een geschrift onder andermans naam) in de antieke wereld anders beoordeeld werd dan nu. Zulke consequent doorgezette misleidingen, als waarvan gesproken zou moeten worden indien 2 Thessalonicenzen en Kolossenzen inderdaad pas na Paulus’ dood door onbekenden zouden zijn geschreven, zijn eenvoudigweg onvoorstelbaar voor mensen uit de traditie van Paulus. Zij zijn onverenigbaar met het geloof in de Goddelijke inspiratie van deze boeken.
Schriftkritiek
Wij hebben hier te maken met de Schriftkritiek in onverholen vorm. Schriftkritiek is niet van vandaag of gisteren. De ideeën van Van Kooten zijn dan ook allerminst nieuw. In de negentiende eeuw waren er al onderzoekers die het auteurschap van verschillende brieven van Paulus betwistten en die nog wel verder gingen. Die bijvoorbeeld ook niet geloofden dat de aartsvaders en Mozes echt bestaan hadden, en ga zo maar door.
Het bijzondere is thans, dat dit door iemand geponeerd wordt uit de gereformeerde gezindte. En ieder zwijgt. Neen, erger nog. Het proefschrift van Van Kooten is in een groot artikel in De Waarheidsvriend (8 februari 2001) hemelhoog geprezen. Eén citaat slechts uit dit artikel: ‘Het is verrijkend dit te lezen. Wanneer men het proefschrift van dr. Van Kooten leest, komt men diep onder de indruk van het grootse perspectief dat dit heeft opgeleverd.’
Het grootse perspectief! Wie zou niet wenen? Het Schriftgezag begraven onder de zerken van het Leidse academiegebouw. Wanneer dit het nieuwe omgaan met de Bijbel van de gereformeerde gezindte gaat worden, betekent dit het abrupte einde van deze gezindte.
Stille revolutie
Het heeft er alle schijn van, dat zich momenteel een stille revolutie voltrekt in de gereformeerde gezindte.
Wat is de gereformeerde gezindte eigenlijk? Persoonlijk rekenen wij daar ieder onder, die zich wil baseren op de Heilige Schrift en de Drie Formulieren van Enigheid. We drukken dat kortheidshalve voor het gemak zo uit. Uiteraard betekent die formulering niet, dat wij onze belijdenisgeschriften op één lijn stellen met Gods Woord. Het zich gronden op de Schrift en de Formulieren van Enigheid kenmerkt de gereformeerde gezindheid.
Het is echter aangrijpend om te zien hoe de Gereformeerde Kerken, die historisch gezien zeker tot de gereformeerde gezindte kunnen worden gerekend, daaruit in een tijdsbestek van vijf en twintig jaar (1960 - 1985) weggedreven zijn in een proces waarin andere opvattingen over het Schriftgezag gingen domineren en de binding aan de belijdenis zeer los werd.
Vóór die tijd konden we leren van werken uit die kring, van de dogmatiek van H. Bavinck, de ethiek van Geesink, de bijbelverklaringen van Schriftuitleggers als G. Ch. Aalders, Van Gelderen, Gispen, Grosheide en anderen. Zeker, men moest ze kritisch lezen, er waren accentsverschillen en ook duidelijke verschillen in de leer, maar er was een gemeenschappelijk uitgangspunt. Men kon ervan uitgaan, dat deze mannen, wars van alle Schriftkritiek, bogen voor het ‘Zo spreekt de Heere’ in de Heilige Schrift, en daarbij in gemeenschap wilden staan met de gereformeerde vaderen, Calvijn, de mannen van Dordt.
Wel is een ondergronds verband aanwijsbaar tussen Kuypers leer van de veronderstelde wedergeboorte, de rationalistische inslag in die kring en de opkomst van de Schriftkritiek daar. Toen deze eenmaal toegelaten werd, is de verwording dan ook pijlsnel gegaan.
En nu de andere delen van de gereformeerde gezindte?
Ontwikkeling
In maart van dit jaar bracht het Reformatorisch Dagblad een bijlage uit, geheel aan de gereformeerde gezindte gewijd. Wie tussen de regels door las, zag daarin een onmiskenbare ontwikkeling. We geven enkele citaten:
Ds. A. Moerkerken (geref. gem.): ‘Binnen sommige kerken van de gereformeerde gezindte is de binding aan de belijdenisgeschriften dubieus of rekbaar geworden.’
Ds. A. Schreuder (geref. gem.): ‘Het gaat de komende tijd scharnieren om de verhouding tussen Schrift en belijdenis. Het is schokkend wat je daar soms over leest. Met het grootste gemak hoor je mensen zeggen: Het zijn wel mooie dingen die in de belijdenisgeschriften staan, hoor, maar ik denk er toch iets anders over.’
Ds. K. Visser (chr. geref.): ‘Alles wordt gerelativeerd en genuanceerd. Ook de gereformeerde leer. Er ontstaat een groeiend verlangen om het gereformeerde erfgoed breder en ruimer te maken.’
Ds. M. Goudriaan (herv.) signaleert binnen de gereformeerde gezindte een ‘afkeer van dogma’s en belijdenisgeschriften’.
RD-redacteur G. Roos: ‘Er leeft in deze tijd een hang naar ‘voortgaand belijden’. Niet zelden spreekt daarbij Schriftkritiek een rol.’
Evolutieleer
Inderdaad Schriftkritiek. Twee weken na Van Kooten was er weer een promotie in Leiden. Weer een gereformeerde-bonder, ds. H. de Leede. Nu een dogmatisch onderwerp. Hij poneerde daarbij de stelling, dat in een post-copernicaans, evolutionistisch verstaan van de werkelijkheid, zoals de mens van vandaag die ervaart, de reformatorische theologie het oude paradigma van een periodisering van een (volmaakt goede) schepping -zondeval - heilsgeschiedenis - verzoening in Christus - voleinding zou moeten loslaten. Achter de moeilijke woorden gaat een bijzonder ingrijpend voorstel schuil.
Dat de mensen goed geschapen zijn, en in den beginne in een staat van rechtheid hebben geleefd, in vriendschap met hun Schepper en in harmonie met al het geschapene, in een staat waarin zij geen lijden en geen sterven kenden en het werk voor hen geen moeizame inspanning was, maar dat aan die gelukzalige staat een einde gekomen is door de zondeval, die de menselijke geschiedenis beslissend gestempeld, en de ganse mensheid in de dood gestort heeft, waaruit alleen Gods Zoon, door de menselijke natuur aan te nemen, verlossing kon brengen, dat alles zou de reformatorische theologie los moeten laten.
Wij worden volgens ds. De Leede daartoe wel gedwongen, want de wetenschap heeft aangetoond, dat Adam en Eva nooit bestaan hebben, dat er nooit een paradijstoestand geweest is en dus ook geen zondeval, zoals beschreven in Genesis 3. Dan ook geen erfzonde meer, hoewel die door Paulus zo duidelijk geleerd is in Romeinen 5. Dan is ook het verlossingswerk van Christus totaal anders van aard geworden. Dat betekent niet minder dan dat de grond onder de gehele gereformeerde prediking wordt weggetrokken. Afschaffing van dit ‘denkmodel’ raakt Paulus’ prediking in het hart. Heeft Darwin uiteindelijk behalve Genesis ook Paulus ‘gefalsifieerd’?
We volstaan met deze enkele opmerkingen. Voldoende om te zien hoe diep ingrijpend de verschuiving is, die de Schriftopvattingen van mensen als Van Kooten en De Leede teweegbrengen.
Heel ver mee
We gaan terug naar de RD-bijlage. In een overzicht over de diverse kerkverbanden wordt over de Nederlandse Gereformeerde Kerken opgemerkt, dat sommige predikanten ‘heel ver meegaan met de schriftkritische bijbelwetenschap’.
In het artikeltje over de Christelijke Goreformeerde Kerken: ‘Ook de kwestie van het Schriftgezag houdt de christelijke gereformeerde gemoederen bezig. Zo stelt de Hoogeveense predikant dr. B. Loonstra dat de Bijbel vaak niet letterlijk-historisch, maar overdrachtelijk gelezen moet worden. Deze visie betekent onder meer dat de waarheid van de heilsfeiten niet afhankelijk is van de vraag of alles precies klopt zoals het in de Schrift beschreven is.’
Aangenomen dat dr. Loonstra’s opvatting hier correct wordt weergegeven (hij heeft er in elk geval niet tegen geprotesteerd), betekent dat, dat de waarheid van Christus’ opstanding niet afhankelijk is van de vraag of alles precies klopt zoals het beschreven staat. Misschien moeten we het lege graf ook wel overdrachtelijk zien. En de verschijningen aan de discipelen behoeven niet het govolg te zijn van een lichamelijke opstanding.
Paulus dacht daar in elk geval totaal anders over. Dan wenste hij geen dag langer nog apostel te zijn. ‘Indien Christus niet opgewekt is (letterlijk historisch bedoeld), zo is dan onze prediking ijdel en ijdel is ook uw geloof, en zo worden wij ook bevonden valse getuigen Gods.’
Maar misschien was Paulus hierin ook wel abuis, net als in zijn toekomstverwachting en in zijn preek over Adam en Christus in Romeinen 5. Op zijn minst een kind van zijn tijd, die nog als historische werkelijkheid opvatte wat wij tegenwoordig beter weten.
Johannes de Doper, de evangelisten en zelfs Christus naar Zijn mensheid zijn immers ook abuis geweest. Want de Schriftkritiek acht het een uitgemaakte zaak dat Jesaja het tweede deel van het naar hem genoemde bijbelboek (vanaf hoofdstuk 40) onmogelijk geschreven kan hebben. Dat zou namelijk gebeurd moeten zijn door mensen uit de tijd van de ballingschap of daarna. In Matth. 3:3; 8:17; 12:17. Joh. 1:23; 12:38. Hand. 8:30. Rom. 10:16, 20 wordt het ons anders gezegd. Maar het gezag van die Schriftplaatsen moet wijken voor het gezag van het (vermeend) wetenschappelijk onderzoek. Daarmee staat wel het wezenlijke van het spreken der profeten op het spel! Met soortgelijke redeneringen weigeren de mensen van de Schriftkritiek te geloven, dat Daniël zo precies heeft kunnen spreken over de geschiedenis van zijn volk enkele eeuwen na zijn dood.
Te strak
Nog eenmaal terug naar de RD-bijlage. De journalisten J. R. A. Dekker en C. S. L. Janse schrijven in een gezamenlijk artikel: ‘In hervormd-gereformeerde kring, bij Nederlands gereformeerden, christelijke gereformeerden en (in mindere mate) bij de vrijgemaakten is de laatste jaren duidelijk sprake van een onderstroom die de klassiek gereformeerde Schriftbeschouwing te strak vindt. Mede als gevolg daarvan voelt een aantal wel voor de vrouw in het ambt en willen sommigen ruimte bieden voor homoseksuele relaties.’
Nietwaar, wanneer Paulus abuis is geweest op al die punten die we al zagen, waarom zou hij het dan ook niet geweest kunnen zijn in zijn afwijzing van homoseksualiteit? Prof. G. Th. Rothuizen (geref. kerken) schreef het eind jaren zestig al, dat wij het tegenwoordig op dat punt beter weten dan Paulus.
Dekker en Janse vervolgen: ‘De binding aan de belijdenis moet losser. Met name met de leer van de dubbele predestinatie uit de Dordtse Leerregels en met de voorzienigheidsleer uit de Heidelbergse Catechismus kunnen zij niet uit de voeten.’
Het is weliswaar in die kringen nog niet zo erg als in de Gereformeerde Kerken, waar het modernisme de toon aangeeft, ‘maar er is wel een opmars van moderne ideeën, waarbij zeker ten aanzien van de Schriftbeschouwing de indruk bestaat dat lang niet alle predikanten op de preekstoel het achterste van hun tong laten zien’.
Dat laatste is vooral heel erg.
Van ds. M. C. Tanis citeerde het RD van 23 april, in het verslag van een ontmoetingsdag van Bewaar het Pand, het volgende: ‘In ons kerkelijk leven komt de tegenstelling steeds meer openbaar.’ Wat betreft het Schriftgezag ziet de christelijke gereformeerde ds. M. C. Tanis een wegglijden van het gereformeerde principe. ‘Wordt het nu niet tijd om de poort te zoeken van een ander kerkelijk leven?’ ‘Nee’, vindt hij, ‘wat binnen onze kerken al openligt, woelt en werkt bij andere kerkgenootschappen binnenskamers en in de kerkelijke gangen.’ De emeritus predikant ziet de tegenstelling in zijn kerk vooral in het Schriftgezag openbaar komen. ‘De vrouw is bij ons nog niet in het ambt, maar dit kan dreigend nabij komen.’
Menselijke geschriften
De moderne Schriftkritiek is ontstaan in de achttiende eeuw, maar kreeg in de negentiende eeuw in de theologie-beoefening de overhand. Bijbelboeken moesten net zo wetenschappelijk onderzocht worden als andere boeken uit de oudheid. De Goddelijke inspiratie werd beschouwd als een geloofsopvatting, die als zodanig geen voorwerp van wetenschappelijk onderzoek kon zijn en dus niet als factor in het onderzoek betrokken kon worden. De wetenschap kon er alleen maar van uitgaan, dat het menselijke geschriften waren.
Het historisch onderzoek leverde geen bewijs dat de aartsvaderen, dat Mozes en vele andere personen uit de Bijbel echt geleefd hadden. Zelfs het leven van Christus op aarde zou wel louter legendarisch kunnen zijn. Zo extreem is de Schriftkritiek in de gereformeerde gezindte niet te verwachten, althans nu nog niet. De Gereformeerde Kerken laten zien hoe razend snel de ontwikkeling kan gaan.
Tegenwoordig is er veel aandacht voor de literair-kritische methode. Die lijkt minder verwerpelijk, maar gaat toch van verkeerde vooronderstellingen uit, zoals bijvoorbeeld dat de evangelisten hun geschriften primair als verkondiging aan hun tijdgenoten bedoelden, en dat zij in het kader van die verkondiging Christus ‘woorden in de mond hebben gelegd’. Met name de schrijver van het vierde Evangelie zou dat gedaan hebben, zodat wij zouden moeten geloven dat de redevoeringen van Christus die in dat Evangelie staan opgetekend, door Hem zo nooit gehouden zijn, maar in werkelijkheid de gedachten, de manier van denken vertolken zoals de bijbelschrijver over Christus dacht. En diens opvattingen worden dan weer als exponent van een bepaalde groep christenen uit het begin van de tweede eeuw beschouwd.
Wij verwijzen naar wat we daarover geschreven hebben in Standvastig, maart 2000, in een bespreking van de Willibrordvertaling die door dergelijke bijbeluitleg gekenmerkt wordt.
Reformatie-herdenking
Daarom is het onbegrijpelijk, dat ds. B. J. van der Graaf (hervormd) tijdens de hervormingsherdenking van Protestants Nederland in Gouda, 31 oktober 2000, een pleidooi kon houden voor ‘de nieuwere bijbeluitleg’. Juist bij de Reformatie-herdenking.
Ja, betoogde hij, want wij hebben reformatie nodig. Wij mogen niet krampachtig vasthouden aan onze overleveringen en tradities. Wij moeten ons laten gezeggen door de nieuwe inzichten in het Woord.
Inderdaad, antwoorden wij, reformatie begint bij het luisteren naar Gods Woord. Maar niet dat Woord gelezen door de bril van wetenschappers die weigeren eerbiedig te buigen voor dat Woord als het Woord van de Allerhoogste.
Angst voor nieuwere bijbeluitleg is onnodig, aldus deze ds. Van der Graaf.
Het is altijd hetzelfde liedje. Verwijt de tegenstanders maar, dat zij ouderwets zijn, hun tijd niet verstaan, en bovenal, verklaar hun verzet uit angst. De zogenaamde therapeutische insteek, die het in de literatuur altijd zo goed doet. Bespaar de gemeente deze therapie. Ik ben voor de zg. nieuwere Schriftuitleg totaal niet angstig of bang. Wel verontwaardigd.
Gods Woord, dat zult gij laten staan En niets daarbij verzinnen
Aldus Luther.
Volgens het verslag van deze Reformatie-herdenking in het Nederlands Dagblad van 1 november 2000 uitte ds. Van der Graaf ook nog kritiek op de wijze waarop in onze belijdenisgeschriften met Gods Woord wordt omgegaan. Hij doelde daar op de verwijzingen naar de Schrift om de eenheid van Schrift en belijdenis te laten zien.
En dat alles tijdens een herdenking van de Kerkhervorming.
Om geen misverstand te laten bestaan -ook wij zijn van mening, dat er ook in de nieuwere bijbelcommentaren best waardevolle dingen te vinden zijn, taalkundige opmerkingen, vergelijkingen die ineens een verhelderend licht kunnen werpen op een tekst. Maar het gaat om de achtergrond, de uitgangspunten, om het maar even met een vreemd woord te zeggen om de hermeneutische grondvragen. Daar worden immers de antwoorden gegeven, wordt de richting ingeslagen die beslissend is voor de verdere studie. Zo is de waarde van het proefschrift van Van Kooten al beslissend bepaald op het voortraject - dat overigens in zijn boek niet meer aan de orde is gekomen.
Relativeren
Illustratief voor het nieuwe denken is een artikel in het in april verschenen nummer van Wapenveld, getiteld ‘Gereformeerde gezindte en Bijbel’ van drs. Wim H. Dekker, een ego-document dat waarschijnlijk een goed inzicht geeft in de opvattingen van een groot deel van laten we zeggen reformatorische intellectuele veertigers.
Wim Dekker groeide op in een christelijke gereformeerde kerk die naar zijn mening net zo goed een (oud) gereformeerde gemeente zou kunnen zijn. Hij werd opgevoed met de gedachte dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God is en dat alle Schriftkritiek uit den boze is. Hij studeerde sociologie, liep in gesprekken met andersdenkenden steeds meer vast met wat hij nu zijn fundamentalistische bijbelopvatting noemt, totdat hij tot rust kwam dankzij het lezen van Augustinus, Calvijn, Luther en Pascal en hoe zij onbevangen over de Bijbel spraken.
Hij ziet in het geheel van de gereformeerde gezindte eenzelfde ontwikkeling als hij persoonlijk meemaakte. In de jaren zeventig was de strijd tegen de moderne theologie nog algemeen. ‘In de loop van de jaren 80 en 90 verloor deze strategie aanhangers. Het fundamentalistische historiciteitsidee wordt losgelaten. De Schriften worden literairder en existentiëler gelezen. Ouweneel, Dekker, soms zelfs even de EO, ze zijn postmodern geworden. Creationisme en fundamentalisme zijn uit.’
‘Deze meer literaire en existentiële omgang met de Schriften leidt ook tot een andere manier van omgaan met de traditie. Ook de traditie wordt historisch gerelativeerd. Naarmate de historische kennis van de traditie toeneemt, verliezen de drie formulieren hun canonieke gezag. Het wordt weer een traditie waarop voortgebouwd mag worden. Waar je dus ook vragen bij kunt stellen.’ Relativeren van het Schriftgezag en van het gezag der belijdenisgeschriften blijkt dus steeds hand in hand te gaan. Overigens is mijn ervaring totaal anders. Hoe meer historische kennis ik heb gekregen van de belijdenisgeschriften, hoe meer mijn achting ervoor toenam.
Maar ja, zo merkt Dekker wel, ‘de gemeente’ is nog niet zover. Het is nog maar zo kort geleden dat er zo veel en zo ernstig werd gewaarschuwd tegen Schriftkritiek, dat zeker niet verwacht kan worden, dat de gemeente een dergelijke ommezwaai zomaar zou accepteren. Daarom vervolgt hij: ‘Het is mijn indruk dat een groot deel van de predikanten uit de gereformeerde gezindte de stellingen van de jaren zeventig al lang verlaten heeft, maar dit uit angst voor de gevolgen niet hardop durft te zeggen’.
Hier wordt het van onverdachte zijde gezegd. Een groot deel van de predikanten uit de gereformeerde gezindte is anders dan zij zich voordoen. Straks hoorden we uit het RD al iets dergelijks, over ‘een opmars van moderne ideeën, waarbij zeker ten aanzien van de Schriftbeschouwing de indruk bestaat dat lang niet alle predikanten op de preekstoel het achterste van hun tong laten zien’.
Suggestief
De schrijver in Wapenveld meent dat de gereformeerde gezindte de ‘conservatieve, objectiverende en fundamentalistische manier van omgaan met Bijbel en traditie’ gauw los moet laten. ‘Een groot deel van de gereformeerde gezindte doet nog steeds alsof er geen wetenschap is, geen theologie.’
Wat een leugen! Het is net als het suggestieve verwijt van de angst die we straks al zagen. Hier wordt gesuggereerd dat verzet tegen de ‘nieuwere bijbeluitleg’, blijvend verzet tegen de Schriftkritiek, alleen maar mogelijk is doordat men wetenschappelijk net als de struisvogels de kop in het zand steekt, en de resultaten van het wetenschappelijk theologie bedrijven negeert. Wij zijn niet tegen de wetenschap, maar wij geloven niet in de mogelijkheid van neutrale wetenschap. Daarom stellen wij vragen bij de vooronderstellingen. de uitgangspunten van het wetenschappelijk bezig zijn.
Overigens valt op, hoe kortzichtig mensen als deze Wapenveldschrijver zijn. Zij zijn er blijkbaar niet van op de hoogte, dat in Amerika de situatie in de theologie totaal anders is dan hier, en ook in sommige Derde-Wereldlanden.
Zo-even viel de term postmodernisme. Dat lijkt ook toegeslagen te hebben in de gereformeerde gezindte. Het postmodernisme is getypeerd als ‘het einde van alle grote verhalen’. Er is geen absolute waarheid. Het ideale toekomstbeeld van de Verlichting, de pretenties van het christendom, het socialisme, het communisme of wat voor manier van denken ook; dat is allemaal achterhaald. Niets is absoluut waar.
Daarom ook geen strijden meer voor beginselen. Ouweneel beleed op een congres dat hij niet meer kon begrijpen dat hij zich in het verleden zo druk had gemaakt in zijn strijd tegen de evolutieleer of voor de onfeilbaarheid van de Bijbel; of hij wilde of niet, hij was postmodernist geworden en hij voelde zich daar wel bij.
Terugtrekkende beweging
Met de Schriftkritiek, of men nu daarvoor de term historisch-kritische of literair-kritische methode gebruikt, is een weg ingeslagen waarvan het einde nog niet te zien is. Waar is het einde van deze terugtrekkende beweging? Men ziet hoe de Gereformeerde Kerken in nog geen veertig jaar vervallen zijn in vrijzinnigheid.
Hoe kan men nog de waarheid van Zondag 3 belijden? Wat is het gezag nog van de belijdenis? Ursinus, Olevianus, Guido de Brès, de Dordtse vaderen waren immers slechts aanhangers van de conservatieve, objectiverende, fundamentalistische manier van omgaan met de Bijbel.
De afgelopen tien jaar tonen ons de eerste stappen. Het gezag van Gods Woord en de belijdenis worden geherdefinieerd onder de druk van het gezag van de wetenschap en de eisen van de moderne tijd, het moderne levensgevoel, het postmodernisme, en niet te vergeten het arminianisme van de evangelische beweging.
Prof. dr. C. Graafland verwekte vorig jaar opschudding met zijn stelling, dat gereformeerde theologie-beoefening tot onvruchtbaarheid gedoemd is, zolang deze beheerst blijft door de klassieke gereformeerde belijdenisgeschriften. Hij bepleitte een terugkruipen naar de Schrift. De vraag is gewettigd: welke Schrift? Die van de kerk der eeuwen? Of die van de moderne wetenschap, die tegenstellingen construeert tussen de ‘echte Paulus’ en de anonieme schrijvers van de ‘pseudo-Paulijnse’brieven?
De uitverkiezingsleer van de Dordtse Leerregels wordt steeds openlijker bestreden. 0 zeker, er is in onze belijdenisgeschriften nog wel veel moois te vinden. Als het ons nog maar wat te zeggen heeft. Typisch de pseudo-bevindelijkheid van het postmodernisme.
Terzake van Schrift en belijdenis dreigt de gereformeerde gezindte het anker kwijt te raken. En dat juist in een tijd dat in de Godevijandige wereld rondom de storm op het hoogste opsteekt.
Daarbij blijkt de nieuwe visie op Schrift en belijdenis in de praktijk altijd gepaard te gaan met een geloofsvrijmoedigheid, waarbij men toont het verschil tussen het ware zaligmakende geloof en een historisch geloof niet te kennen, de noodzaak van de bevindelijke kennis van de drie stukken van de Catechismus.
Is het ook?
Is het ook dat God gezegd heeft? Dat is satans tactiek nog steeds.
De afvallige bijbelwetenschap kenmerkt zich altijd door het voorstellen van de Schrift als een woord van mensen. Niet Gods gedachten, maar wat mensen denken over God. Men buigt zich over de geloofsgetuigenissen van mensen, vrome mensen, begenadigde mensen, ook wel ondeugende mensen (denk aan de anonieme schrijvers die Van Kooten ten tonele voerde), maar het blijven altijd mensen.
En dan hangt het helemaal van het gevoel van de onderzoeker af, hoe weinig of hoe veel er nog overblijft waarvoor hij buigt als Goddelijke openbaring die door het gemoed van de bijbelschrijver tot ons gekomen is.
Die wijze van wetenschappelijk de Bijbel onderzoeken, verwerpen we inderdaad hartgrondig.
De Bijbel is dan een uitnemend boek, een bijzonder boek, misschien wel het bijzonderste boek, maar wetenschappelijk breken ze dat boek in stukken. En de Schrift kan niet gebroken worden. Men bedenke: de ganse Schrift is het Woord van God en slechts in haar eenheid kan ze wijs maken tot zaligheid.
Het gaat de wetenschap om de geloofwaardigheid. Het geldt als onwetenschappelijk om daarbij af te gaan op wat de Schrift van zichzelf getuigt. Dat kan pas waarde krijgen, wanneer het wetenschappelijk geverifieerd is kunnen worden.
Men wil niet inzien, dat dat nu juist bekrompen is. Men kan alleen als waar erkennen, wat overeenkomt met de meetlat van ons verstand, onze wetenschap. Zo beoordeelt men het Goddelijke. Maar als dat zou kunnen, zou het Goddelijke niet Goddelijk meer zijn.
Uniek
In de theologische wetenschap is het zeker in Nederland een door bijna ieder aanvaard uitgangspunt geworden, dat dezelfde regels die men toepast bij de wetenschappelijke bestudering van geschriften uit de antieke oudheid, ook gehanteerd worden bij het onderzoek van de Bijbel.
Dat ligt bepaald niet zo voor de hand als het wellicht op het eerste oog lijkt. Dit uitgangspunt klopt namelijk niet met wat de Schrift van zichzelf zegt.
De Schrift komt immers juist tot ons als een totaal ander boek dan welk ander geschrift uit de oudheid ook. Zij is van geheel eigen aard, uniek. Zij is het Woord van God. Zij is rechtstreeks, woordelijk en letterlijk, door de Allerhoogste ingegeven aan de mensen die haar geschreven hebben. Wij noemen dat geïnspireerd. De Schrift is dus ook zonder enige fout of misslag. Al wat erin staat, is Goddelijke waarheid. Want de Schrift is het Woord van God.
Wanneer wij dat zeggen, is dat een zaak van geloof. ‘Wij geloven zonder enige twijfeling al wat daarin begrepen is; en dat niet zozeer omdat ze de kerk aanneemt en voor zodanige houdt; maar inzonderheid, omdat ons de Heilige Geest getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn’ (Artikel 5, Nederlandse Geloofsbelijdenis).
Uitgangspunt
Dat de Schrift Gods Woord is, moet geloofd worden. Het kan door wetenschappelijk onderzoek hoogstens aannemelijk gemaakt, maar nooit bewezen worden. Wij geloven dat de Bijbel van God is en daarom met Goddelijk gezag bekleed. God openbaart Zich in Zijn Woord aan gevallen Adamskinderen, opdat zij hetgeen van Hem beschreven staat zouden geloven, en ook zouden leren kennen wat Zijn wil is. De Schrift is ingegeven door de Heilige Geest, en zij straalt haar Goddelijkheid uit.
Van wetenschappelijke zijde zal hierop worden geantwoord, dat dit uitgangspunt zo onwetenschappelijk is als het maar zijn kan. Het stelt namelijk al van tevoren vast, wat hooguit de conclusie van het wetenschappelijk onderzoek zou moeten zijn. Kenmerk van wetenschappelijk onderzoek is immers dat men onbevooroordeeld te werk gaat. Wie al van tevoren het onderzoek aan banden legt door een dogmatische stellingname vooraf ten aanzien van het voorwerp van onderzoek, kan wetenschappelijk bij voorbaat al niet meer serieus genomen worden.
Maar wij zeggen op onze beurt: onbevooroordeelde wetenschapsbeoefening bestaat niet. De evolutionist bijvoorbeeld gaat ook uit van een geloof. Hij gelooft in de evolutie. Hij verzamelt zijn feitenmateriaal in de hoop, dingen te zullen vinden die zijn evolutiegeloof zullen bevestigen. Dat geldt nog sterker als hij het gevonden materiaal gaat ordenen en beoordelen.
Men zegt, dat men alleen maar verantwoord wetenschappelijk te werk gaat, wanneer men in elk geval begint met de Schrift als een gewoon boek te beschouwen, net als alle andere boeken. Mocht tijdens het onderzoek blijken, dat dit niet het geval is, is het altijd nog mogelijk dat uitgangspunt te wijzigen.
Maar wij antwoorden: Met dat schijnbaar onbevooroordeelde uitgangspunt is men in werkelijkheid al minstens zo bevooroordeeld. Men gaat er dan namelijk bij voorbaat van uit, dat de Schrift zich voordoet als iets dat zij niet is. Maar wie dat doet, kan ook nooit meer tot een andere opvatting komen, tenzij alleen door een almachtige daad Gods. Wie ervan uitgaat, dat de Schrift een verzameling ‘geloofsgetuigenissen’ is van feilbare mensen, geleid door de inzichten van hun tijd, kan met dat uitgangspunt ook nooit meer tot een andere conclusie komen, dan dat hier géén sprake is van openbaring van Godswege.
Hier staat dus het ene geloof tegenover het andere. Waarbij de rechtzinnige Schriftbeschouwing niet anders is dan een overnemen wat de Schrift van zichzelf zegt.
Onmogelijke conclusies
Dit uitgangspunt van alle Schriftonderzoek, dat de Schrift het geïnspireerde Woord van God is, sluit bij voorbaat zeer veel mogelijke onderzoeksresultaten uit. Men zal bijvoorbeeld nooit tot de conclusie komen, dat een bepaalde geschiedenis legende is, of een mythe, of een sprookje. Het resultaat van het onderzoek zal nooit kunnen zijn, dat een bijbels dogma voor de moderne mens onaanvaardbaar is. De onderzoeker zal nooit kunnen concluderen, dat bepaalde brieven wel gezegd worden van Paulus te zijn, maar dat zij in werkelijkheid door onbekende schrijvers op naam van de apostel gesteld zijn om zo gemakkelijker ingang te krijgen.
Maar wij voegen daaraan toe, dat van zulke conclusies ook geldt, dat zij niet resultaat zijn van onbevooroordeeld onderzoek, maar van een bekrompen denkwijze die weigert een wonder te aanvaarden, of van een vooringenomenheid die redeneert dat omdat het in de oudheid dikwijls voorkwam dat men geschriften uitgaf onder de naam van een bekende geleerde, dat dus ook in de Schrift het geval zou kunnen zijn, enzovoort.
Wie eenmaal zijn wetenschappelijk onderzoek begonnen is met de Schrift te beschouwen als een gewoon, door mensen geschreven boek, en niets meer, zal nooit tot de slotsom komen, dat hij zaken die hij met zijn verstand niet vatten kan, die zelfs schijnen in te druisen tegen het menselijk verstand, toch moet aannemen omdat het voorwerp van zijn onderzoek het Woord van God is, dat boven alle mensenverstand uitgaat, omdat Gods gedachten niet onze gedachten zijn, en onze wegen niet Zijn wegen (Jes. 55:8 en 9). Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging; want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods. van den Heiligen Geest gedreven zijnde. hebben ze gesproken (2 Petr. 1:20, 21). Al de Schrift is van God ingegeven (2 Tim. 3:16). Van nature staat de mens tegenover het Woord van God, juist omdat het van God is. Want die naar het vlees zijn, bedenken wat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken wat des Geestes is. Want het bedenken des vleses is de dood; maar het bedenken des Geestes is het leven en vrede. Daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet (Rom. 8:5 - 7).
Principieel onderscheiden
Omdat het Woord openbaring Gods is, daarom is het principieel onderscheiden van alle andere boeken die er op aarde maar gevonden kunnen worden. Omdat het openbaring Gods is, daarom is het waar, zo dat de vermelde feiten zo zijn gebeurd als ze zijn opgetekend. In Zijn Woord openbaart de Allerhoogste Zijn gedachten. Natuurlijk niet op een gelijkwaardig niveau, dat zou volstrekt onmogelijk zijn, zie wat we aanhaalden van de profeet Jesaja, maar het is wel waar. Zo als het geopenbaard is, is het waar. De Schrift is van de eerste tot en met de laatste bladzijde in alle opzichten betrouwbaar in al wat zij ons zegt.
Wij geloven dat de wereld in zes dagen geschapen is, omdat de Heere dat aan ons in Zijn Woord heeft geopenbaard. Wij geloven dat de mens door God uit het stof der aarde is geschapen, en dus niet uit evolutie is ontstaan, en Eva is gemaakt uit een rib van Adam. Zo geloven wij, dat Gods Zoon Mens geworden is, geboren uit de maagd Maria, dat Zijn kruisdood voldaan heeft aan Gods gerechtigheid en daarmee verzoening heeft teweeggebracht voor allen die in Hem geloven, dat Hij is opgestaan uit de doden. Het is zo, omdat het in de Bijbel staat.
Het gaat daarbij ook om de vorm. Wanneer zich iets als geschiedenis aandient, dan is het ook geschiedenis, en geen sage of legende. Wanneer een brief door Paulus geschreven is, is ze ook door Paulus geschreven.
Wat de onderzoeker nodig heeft, is een beven voor dat Woord, omdat het het Woord van God is, een schroom om met zijn handen de bladen van dat boek te bezoedelen. Daarom heeft hij te smeken om hulp van boven, met David: Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet.
Waarom alarm?
Men zal zeggen: Waarom zo’n alarm? De Bijbel heeft onze ondersteuning niet nodig. De Bijbel kan er wel tegen. Die heeft door de eeuwen heen al zovele aanvallen doorstaan.
Dat is de vraag niet. Wel of de gemeenten ertegen kunnen. Of de gemeenten, onze mensen, onze gezinnen er geen recht op hebben, verschoond te mogen blijven van de heerschappij van wat ds. Zandt placht te noemen de ‘valselijk dusgenaamde wetenschap’.
De titel van dit artikel is een herinnering aan het boekje ‘Alarm om de Bijbel’ van de Duitser Gerhard Bergmann uit 1963. Bergmann wilde de gewone kerkleden in Duitsland wakker schudden en tegelijk een hart onder de riem steken tegen de Schriftkritiek van de zg. nieuwere bijbeluitleg der moderne theologen. Het boekje werd ook in het Nederlands vertaald en verwekte hier opschudding. De ogen van velen werden geopend. Er kwam verontrusting, verweer tegen de aanvallen op het bijbels geloof. Maar we hebben hierboven gezien hoe Dekker daarover in Wapenveld schreef: ‘In de loop van de jaren 80 en 90 verloor deze strategie aanhangers. Het fundamentalistische historiciteitsidee wordt losgelaten. De Schriften worden literairder en existentiëler gelezen. Ouweneel, Dekker, soms zelfs even de EO, ze zijn postmodern geworden. Creationisme en fundamentalisme zijn uit.’
Nu is de toestand niet minder alarmerend dan dertig, veertig jaar geleden. Het kwaad sijpelt aan alle kanten al naar binnen. Nodig is een breed beraad. Eerst om het eens te worden over de diagnose. Dan om gezamenlijk de middelen ter genezing aan te vatten.
Er wordt van tijd tot tijd gesproken over de noodzaak van een voortgaand belijden. De Drie Formulieren van Enigheid zouden aanvulling behoeven. Voorzover deze wens voortkomt uit kritiek op de bestaande belijdenisgeschriften, hebben wij er geen behoefte aan. Maar het is ook waar, dat nieuwe omstandigheden tot weer een nieuw belijdenisgeschrift aanleiding kunnen geven. Men denke aan het ontstaan van de Dordtse Leerregels. Het remonstrantisme vereiste een duidelijke positiekeuze.
Het zou weleens kunnen zijn, dat de zaak van het Schriftgezag in de gereformeerde gezindte reeds zo ernstig is, dat de kerken zich daarover zo duidelijk mogelijk hebben uit te spreken.
Agrippa
Maar niemand gaat vrijuit. ‘Gelooft gij, o koning Agrippa, de profeten? Ik weet dat gij ze gelooft.’ Kunnen wij zeggen, dat wij al verder gekomen zijn dan het Schriftgeloof dat koning Agrippa had?
Als iemand het Woord des Heeren echt gaat geloven, als het Woord van de almachtige en alomtegenwoordige God, dan gebeurt er wat. Indien hij dat Woord echt gaat geloven, wordt het met een mens van tweeën een: Of hij weet zich door genade op weg naar de hemel, óf hij weet zich op weg naar de hel.
‘De wet des Heeren is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des Heeren is gewis, de slechte wijsheid gevende’ (Psalm 19).
‘Slechte’, dat woordje betekent naar luid van de grondtekst niet ‘eenvoudige’, zoals zo vaak beweerd wordt, maar ‘onverstandige’. Daarin ligt een element van schuld. Onverstandige. Dat te zijn geeft een mens in zijn natuurstaat nooit toe. Onverstandigen zullen wij moeten worden in de inleving. Dan komt er een buigen voor het Woord. Niet als voor een papieren paus, zoals ons smalend wordt verweten. Wel buigen voor de majesteit van de Heere van dat Woord, dat levend en krachtig is en scherpsnijdender is dan enig tweesnijdend scherp zwaard.
Zulke slechte mensen stellen zich onder de kritiek van Gods Woord. Alle waanwijsheid van de mens plaatst zich boven het Woord en oefent kritiek op het Woord. Waarom kiest de mens van nature voor het laatste? Omdat hij zijn eigen denkregeltjes niet prijs wil geven. Dat is inzonderheid een verzoeking voor de wijze, voor de schriftgeleerde, voor de onderzoeker dezer eeuw, want de wetenschap heeft nu eenmaal haar strenge regels, waaraan elke beoefenaar zich te houden heeft. Maar die zelfhandhaving leeft in ieders hart. Daarom is waarlijk hartvernieuwende genade nodig.
Psalm 56
We denken weleens: Hoe komt het toch dat ook de GBS niet in staat is gebleken, het verval van het Schriftgeloof in de gereformeerde gezindte te keren.
Psalm 56 geeft het antwoord. In God zal ik Zijn woord prijzen. De dichter zegt het in deze psalm tot driemaal toe. Zalig die dat mag verstaan en beoefenen. En anders zijn wij met al ons ijveren voor dat Woord niet anders dan een klinkend metaal of een luidende schel. Prijzen! En dan, let wel, niet maar prijzen als verstandswerk. Hij mag het doen ... in God.
Hoe noodzakelijk de bestrijding van de Schriftkritiek op het vereiste niveau ook is, er zal alleen dan iets van uitgaan, wanneer zij gekenmerkt mag zijn door dat prijzen van Psalm 56.
L M. P. Scholten